In augustus 2016 werd een van de dierenartsen van een dierenkliniek in het ziekenhuis opgenomen met een leptospirose. Op basis van de meldingsplicht pakte GGD IJsselland de bronopsporing op. Een week eerder was de dierenarts bij een hondenfokker geweest om een icterische teckelpup van 8 weken oud, uit een nest van 6, te onderzoeken. De pup (A) overleed 2 uur later. Een dag nadat de dierenarts ziek was geworden kwam de eigenaar met de andere 5 pups uit het nest, naar een collega van de zieke dierenarts voor de tweede vaccinatieserie tegen parvovirus en (de eerste vaccinatie) tegen leptospirose. Eén pup (B) was te ziek om te vaccineren en 2 dagen later kwam de eigenaar terug met deze pup B die inmiddels icterisch was geworden. Uit bloedonderzoek bleek een verstoorde lever- en nierfunctie met een leukocytose. De pup B werd geëuthanaseerd. Dit was 10 dagen na de dood van de eerste pup A. Het ziektebeeld paste mogelijk bij leptospirose, maar bij een pup wordt daar niet zo snel aan gedacht. Het brononderzoek bij de dierenarts leverde geen andere risicovolle activiteiten op. Hij was niet in het buitenland geweest. Zijn eigen (gevaccineerde) honden zwemmen wel regelmatig in natuurwater maar waren niet recent ziek geweest.De vraag is of de puppy’s inderdaad leptospirose hadden en de dierenarts de besmetting opgelopen kan hebben via pup A. Daartoe moet worden aangetoond dat beiden door hetzelfde leptospiratype ziek zijn geworden.
Leptospirose wordt veroorzaakt door leptospiren, die in de nieren van hun natuurlijke gastheren leven en worden uitgescheiden met de urine. In principe kan bijna elk zoogdier een infectiebron of reservoir vormen, maar het zijn vooral knaagdieren en insecteneters die leptospiren bij zich dragen. De meningen onder professionals over honden als bron van besmetting, zijn verdeeld. Bewijs hiervoor wordt zelden geleverd. Het was dan ook een uitdaging voor de GGD om het leptospiratype in pup B vast te stellen.
Naast de beschikbare serologie, PCR-test (polymerase chain reaction) en het kweekonderzoek bij de dierenarts (op stolbloed en EDTA-volbloed) in het laboratorium, bewaarde de dierenkliniek nog bloedmonsters van pup B. Deze bloedmonsters werden naar het Nationaal Referentielaboratorium voor Leptospirosen/Academisch Medisch Centrum Amsterdam in het AMC (NRL) gestuurd voor verder onderzoek. Er werd geen obductie gedaan op de puppy’s.
In het NRL werd het bloed van de dierenarts en van pup B onderzocht. Op de zesde ziektedag van de dierenarts was de PCR positief voor leptospiren en uit het serumonderzoek op ziektedag 19 leek een serovar uit serogroep Icterohaemorrhagiae de meest waarschijnlijke verwekker. De uitslag van het kweekonderzoek was negatief.
Pup B had ook een positieve PCR voor leptospiren. De smeltcurves van beide PCR-producten gaven leptospiren species interrogans aan. De serovars uit serogroep Icterohaemorrhagiae die in Nederland voorkomen behoren tot L. interrogans. Verdere typering met MLST (Multilocus sequence typing) liet zien dat ook pup B geïnfecteerd was met een serovar uit serogroep Icterohaemorrhagiae.
Op basis van de PCR, MLST en serologieresultaten bleek dat zowel de dierenarts als pup B besmet waren met een serovar uit de serogroep Icterohaemorrhagiae met als species interrogans s.s. Het was zeer waarschijnlijk dat de dierenarts de leptospirosebesmetting van pup A had opgelopen.
In overleg met de GGD ging de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) langs bij de eigenaar/hondenfokker die op een boerderij woonde. De pups A en B kwamen uit een nest van 6 teckelpups. De moederhond was het laatste jaar niet gevaccineerd tegen leptospirose. Zij heeft geen maternale antistoffen via de melk aan haar pups kunnen doorgeven. De teckels en poezen op de boerderij vingen regelmatig ratten die ze de schuur mee in namen. Het nest met de pups was in een schuur en daar kwamen ook ratten. Pas op de leeftijd van 9 weken krijgen de pups hun eerste leptospirosevaccinatie. De NVWA besprak hygiënemaatregelen en manieren om ratten uit de schuur te houden.
Twee andere pups uit het nest waren ondertussen naar nieuwe eigenaren gegaan die wel gewaarschuwd werden voor leptospirose. Een van deze pups kwam in een gezin in de omgeving, werd matig ziek en werd in de dierenkliniek uit deze casus direct behandeld voor leptospirose. In het gezin waren ook kinderen die dus een risico hadden gelopen op leptospirose. De andere pup verhuisde naar een ander deel van het land en werd daar preventief door een dierenarts behandeld.
- Leptospirose kan bij alle honden voorkomen, ook bij pups.
- Hondeneigenaren en medewerkers van een dierenkliniek lopen risico op leptospirose als ze niet de juiste hygiëne betrachten.
- Samenwerking tussen artsen, dierenartsen en de sector publieke gezondheid is van belang voor vroege signalering van leptospirose en het nemen van preventie/bestrijdingsmaatregelen. GGD’en zouden aan kunnen sluiten bij regionale One-Health-projecten waar ook dierenartsen voor gezelschapsdieren aan meedoen.
Het is belangrijk dat de GGD een bijdrage levert aan zoönoseonderzoek. In deze casus werd dit bemoeilijkt door de lange incubatietijd en diagnostische mogelijkheden voor typering van leptospirose. Alhoewel in de literatuur bewezen overdracht van leptospirose van hond naar mens nog niet is beschreven, heeft deze casus laten zien dat het wel mogelijk. Het is dan ook belangrijk om dit verder te onderzoeken. De ernst van het ziektebeeld leptospirose bij zowel mens als dier verantwoordt de extra inspanning van alle partijen. De meldingsplicht voor artsen en voor dierenartsen verschilt van elkaar en dit beperkt de mogelijkheid om snel te reageren bij infecties bij huisdieren. Een laatste aspect dat een het afhandelen van deze casus bemoeilijkte was de onduidelijk financiering voor de diagnostiek.
Deze casus werd gekenmerkt door goede samenwerking tussen de GDD, NVWA en de patiënt. Ook bij toekomstige zoönosen blijft extra inspanning en samenwerking belangrijk. Misschien dat voor volksgezondheidsrisico’s door huisdieren ook landelijke afspraken gemaakt kunnen worden voor diagnostische mogelijkheden, financiële middelen en over meldingen van infecties bij huisdieren.
Met dank aan Marga Goris, NRL, Harry Rozendaal en Jörg Zenker, NVWA, patiënt/dierenarts
S. de Jong, M.J. Vossebelt, GGD IJsselland
sandra.de.jong@ggdijsselland.nl