Gepromoveerd

Bevolkingsonderzoek darmkanker gaat zijn vruchten afwerpen

Na dertig jaar screening op darmkanker zal het aantal gevallen met ruim een derde zijn afgenomen en de sterfte aan darmkanker met bijna de helft. Dit blijkt uit het proefschrift van Marjolein Greuter. Ze onderzocht de (toekomstige) lange-termijn-effecten van het bevolkingsonderzoek naar darmkanker. Daarnaast keek ze of er factoren zijn die de effectiviteit van het bevolkingsonderzoek kunnen bedreigen en of de screening verder geoptimaliseerd kan worden.

Er is een wiskundig model ontwikkeld voor dit onderzoek, waarmee ze heeft berekend wat de invloed is van het bevolkingsonderzoek naar darmkanker op het voorkomen van de ziekte en de sterfte eraan. Volgens Greuter is de jaarlijkse sterfte aan de ziekte met 47 procent gedaald en zullen er jaarlijks 35 procent minder darmkankergevallen bij komen. De uitkomsten komen overeen met de verwachtingen tijdens de lancering van het bevolkingsonderzoek in 2014. Er zijn jaarlijks 110.000 coloscopieën nodig om deze resultaten te bereiken. Ook wordt er bij zo'n 20.000 van deze coloscopieën geen poliepen of kanker gevonden, omdat ze het gevolg zijn van een onterecht positieve ontlastingstest. Daardoor moeten er dus veel mensen onnodig een coloscopie ondergaan.

In het proefschrift concludeert Greuter dat er mogelijkheden zijn om het bevolkingsonderzoek efficiënter uit te voeren en tegen lagere kosten. Daarvoor moet de waarde waarbij gesproken wordt van een positieve uitslag wat verlaagd worden. Tegelijk moet de tijd tussen de verschillende rondes van het bevolkingsonderzoek, nu twee jaar, verlengd worden. Bij zo'n aanpak blijft het gunstige effect van het bevolkingsonderzoek behouden, terwijl het voor de deelnemers makkelijker wordt en de totale kosten omlaag gaan. Dit proefschrift kreeg veel media-aandacht.

Op 10 januari is Marjolein Greuter gepromoveerd bij Vumc en RIVM. Haar promotoren waren prof. dr. G.A. Meijer, prof.dr.ir. J. Brug en dr. V.M.H. Coupé.

De titel van haar proefschrift luidt: Colorectal cancer screening: benefit, burden and opportunities.

 

Risico’s voor ongeboren baby door cytomegalovirus groter dan gedacht

Als een zwangere vrouw cytomegalovirus (CMV) oploopt, zijn de risico’s voor de ongeborene groter dan oorspronkelijk werd gedacht. Terwijl het niet altijd duidelijk is dat het om dit virus gaat, aldus Marjolein Korndewal. Zij promoveerde op 24 januari aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). 

Korndewal heeft voor haar onderzoek - dat zij deed in samenwerking met het RIVM - gekeken naar de gevolgen van een aangeboren CMV-infectie bij kinderen tot 6 jaar oud. Zij bekeek bij ruim 30.000 hielprikkaarten of deze jonge kinderen inderdaad een aangeboren CMV-infectie hebben.

Hieruit bleek dat 1 op de 200 Nederlandse kinderen een aangeboren CMV-infectie heeft. Dit komt neer op bijna 1000 kinderen per jaar. De gevolgen van een aangeboren CMV-infectie zijn uiteenlopend. Sommige kinderen worden geboren met een klein hoofd en hersenafwijkingen. Op lange termijn kunnen kinderen last krijgen van gehoorverlies en een ontwikkelingsachterstand op het gebied van leren, bewegen en spraak en taal. Bijna een kwart van alle kinderen met een dergelijke virusinfectie heeft deze problemen.

Korndewal pleit daarom om de hielprikkaart te onderzoeken bij kinderen die last hebben van gehoorverlies. Daardoor kan het virus eerder worden opgespoord. Volgens haar kan een aangeboren CMV-infectie in sommige gevallen worden voorkomen. Zij raadt zwangeren en vrouwen met een kinderwens aan om het delen van eten, spenen, bekers en bestek met kleine kinderen te mijden. Ook moeten de handen goed worden gewassen na het verschonen van een plasluier. Het virus kan namelijk in het speeksel of de urine van jonge kinderen zitten. Dezelfde boodschap wordt ook uitgedragen door het RIVM. Ook wil Korndewal meer bewustwording bij zwangeren en zorgverleners van deze aangeboren infectie en de gevolgen die dit virus kan hebben. Zij pleit ook voor verder onderzoek naar goedwerkende vaccins.

Promotoren: prof.dr. A.C.M. Kroes en prof.dr. H.M. Oudesluys-Murphy. Co-promotoren: dr. A.C.T.M. Vossen en dr. H.E. de Melker.

Titel proefschrift: Consequences of congenital cytomegalovirus infection in early childhood.

 

Leeftijd en vaccinatiegeschiedenis beïnvloeden afweerreacties na natuurlijke infectie met kinkhoest

De leeftijd speelt een rol in afweerreacties na een natuurlijke infectie met Bordetella pertussis, de bacterie die de besmettelijke luchtweginfectie kinkhoest veroorzaakt. Vanaf de jaren ‘50 heeft vaccinatie het aantal kinkhoestgevallen weliswaar drastisch verlaagd, maar deze slimme bacterie is bezig met een comeback; kinkhoest komt ook steeds meer voor bij mensen die hiertegen gevaccineerd zijn. Omdat een natuurlijke infectie in vergelijking met een kinkhoestvaccinatie, een langere bescherming biedt tegen een volgende kinkhoestinfectie, kan kennis over de afweerreactie (immuunrespons) na infectie bijdragen aan het ontwikkelen van verbeterde vaccins.

In het proefschrift van Inonge van Twillert werden immuunresponsen van 300 (ex-)kinkhoestpatiënten, in alle leeftijdscategorieën, die meededen aan onze klinische SKI-(“Specifieke Kinkhoest Immuniteit”)studie onderzocht. Er is niet alleen onderzoek gedaan naar de antilichaamniveaus, maar ook B- en T-cellen zijn geanalyseerd. De gevonden leeftijdseffecten in de immuunresponsen zijn waarschijnlijk mede veroorzaakt door hoe vaak kinkhoest was ‘gezien’. Ook bleek de vaccinatiegeschiedenis van invloed. Voor de afweerreactie tijdens een natuurlijke infectie maakt het uit of je nooit gevaccineerd bent geweest, je het oude ‘whole cell’ vaccin (de geïnactiveerde bacterie) of het nu gebruikte ‘acellulaire’ vaccin (losse eiwitten) hebt gekregen. Dit is relevant in de huidige kinkhoestdiscussie, nu gebleken is dat het acellulaire vaccin een kwalitatief minder goedwerkend vaccin is dan het oude vaccin.

Op 15 februari promoveerde Inonge van Twillert bij de Universiteit Utrecht. Promotor was prof. dr. E.A.M. Sanders en copromotor was dr. C.A.C.M. van Els.

Titel proefschrift: Cellular and humoral immunity after infection with B. pertussis: the role of age, antigen and vaccination history.