Bescherming tegen hepatitis B bij werkgerelateerde besmettingsaccidenten

vinger

Diverse beroepsgroepen lopen risico op een hepatitis B-infectie door een besmettingsaccident. Naast personen die medische handelingen verrichten zijn bijvoorbeeld ook politieagenten en schoonmakers risicogroepen. Besmettingsaccidenten betreffen hier prik-, snij-, spat-, spuug- of bijtaccidenten.

Het risico hangt samen met het van bron naar slachtoffer overgedragen bloedvolume. Bij laagrisicoaccidenten zoals prikaccidenten met een subcutane insulinenaald bestaat alleen risico op hepatitis B. Bij hoogrisicoaccidenten is er ook risico op hivinfectie en hepatitis C. (1) De werkgever is verantwoordelijk voor het arbobeleid in zijn instelling/bedrijf. De werkgever moet hiervoor een adequate risico-inventarisatie en evaluatie (RIE) uitvoeren om het risico op besmetting door biologische agentia in kaart te brengen. Als er tijdens het werk een kans bestaat op blootstelling aan bloedoverdraagbare aandoeningen, moet de werkgever beleid ontwikkelen om dit risico te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. (2-4)

Iemand is volledig beschermd tegen hepatitis B na een volledige vaccinatiereeks (3 vaccinaties) én nadat voldoende antistoffen (anti-HBs) zijn aangetoond. De preventieve maatregelen die een werkgever moet nemen bij werknemers met risico op bloed-bloed contact omvatten onder andere gratis aanbod van vaccinatie tegen hepatitis B, controle van de anti HBs en de bijbehorende gegevensregistratie. Voor ‘risicovormers’ (o.a. snijdende beroepen) is vaccinatie verplicht, omdat zij patiënten kunnen besmetten.

Het afwegingskader ‘Criteria voor vaccinatie’ van de Gezondheidsraad kan de werkgever ondersteunen bij het ontwikkelen van beleid en het nemen van preventieve maatregelen. De werkgever is in aanvulling hierop ook verplicht de afhandeling van besmettingsaccidenten, inclusief eventuele psychosociale ondersteuning, te borgen. (5,6) Voor de afhandeling van besmettingsaccidenten moeten werkgevers een prikaccidentenprotocol hebben. Hierin staat bij welke deskundige de werknemer zich moet melden voor het maken van een risico-inschatting en het in gang zetten van de juiste maatregelen. Dit kan de eigen arbo-arts zijn of een andere deskundige.

De GGD Rotterdam-Rijnmond handelt jaarlijks 200 tot 300 werkgerelateerde besmettingsaccidenten af voor organisaties uit de regio. Vaak blijkt men niet volledig beschermd te zijn tegen hepatitis B. Het streven is om bij voortdurend werkgerelateerd risico de bescherming tegen hepatitis B op orde te brengen. De GGD onderneemt daarom actie conform de Landelijke Richtlijn Prikaccidenten. (1) Hierbij wordt de anti-HBs bepaald en/of worden (booster)vaccinaties gegeven. Indien nodig wordt aanvullend brononderzoek verricht.

Vanuit de literatuur is niet goed bekend welke specifieke beroepsgroepen onvoldoende beschermd zijn tegen hepatitis B. In een aantal studies is gekeken of men is gevaccineerd, maar niet of men ook daadwerkelijk volledig beschermd is (anti-HBs bekend). (2, 7-8) Hoofddoel van deze studie is inzicht verschaffen in hoe vaak actie nodig is om, bij personen die zich met een werkgerelateerd besmettingsaccident bij de GGD melden, de hepatitis B-vaccinatiestatus te controleren en zo nodig op orde te brengen, en of hierin belangrijke verschillen bestaan tussen beroepsgroepen.

Methode

Werkwijze

Instellingen waar besmettingsaccidenten kunnen plaatsvinden moeten protocollen hebben. De werknemer moet contact opnemen met de GGD of een andere organisatie gespecialiseerd in de afhandeling van besmettingsaccidenten voor een risico-inschatting. De GGD Rotterdam-Rijnmond is hiervoor 24/7 bereikbaar. Bij een melding wordt het risico op hepatitis B, hepatitis C, hiv en eventueel difterie, tetanus, polio (DTP) ingeschat. Iedere melder krijgt een dossier in het elektronisch cliëntensysteem. Naast aantekeningen van de anamnese wordt een vragenlijst ingevuld met kenmerken van de cliënt, het besmettingsaccident en informatie over genomen maatregelen. Er is geen risico en derhalve geen actie door de GGD nodig als bij het eerste GGD-contact blijkt dat het om een laagrisicoprikaccident gaat met toereikende anti-HBs. De vragenlijst wordt dan in principe niet ingevuld.

Studiepopulatie

Vertrekpunt vormen alle tussen 1 januari 2007 en 1 juli 2016 bij de GGD Rotterdam-Rijnmond gemelde werkgerelateerde besmettingsaccidenten. Eerst zijn accidenten met alleen een risico op tetanus (besmettingsaccident met straatvuil/aarde) en bij personen met hepatitis B-dragerschap of doorgemaakte hepatitis B geëxcludeerd. Men kan meerdere besmettingsaccidenten meemaken. In stap 2 is per persoon alleen het eerste accident geselecteerd, omdat de bescherming tegen hepatitis B daarna in principe op orde gebracht moet zijn. In stap 3 is een relatief klein aantal personen geëxcludeerd met ontbrekende informatie over leeftijd, type besmettingsaccident of onze uitkomstmaat ‘noodzaak tot actie’ (zie Resultaten).

Uitkomstmaat

De uitkomstmaat is ‘noodzaak tot actie’ (ja/nee). De actie kan bestaan uit het bepalen van de anti-HBS en/of hepatitis B-(booster)vaccinatie. Actie is alleen niet nodig bij personen met een besmettingsaccident die volledig gevaccineerd zijn met een bekende anti-HBs. Als iemand zijn titerhoogte niet weet maar aangeeft dat deze ooit voldoende was, dan is de anti-HBs gelabeld als bekend. Brononderzoek wordt alleen aanvullend gedaan en blijft daarom in deze studie buiten beschouwing. Eventuele actie bij non responders (volledig gevaccineerd, onvoldoende anti-HBs) is niet gericht op het verhogen van de bescherming tegen hepatitis B en blijft daarom ook buiten beschouwing.

Beroep: missende gegevens

Het beroep is niet voor iedereen bekend. Dit komt vooral doordat de procedure bij de GGD 1 uitzondering bevatte waarbij de vragenlijst met daarin de vraag naar beroep niet ingevuld wordt: als in het eerste contact met de cliënt blijkt dat het een laag risico prikaccident betreft met toereikende anti-HBs. Bij al deze accidenten is geen actie door de GGD nodig (uitkomstmaat ‘noodzaak tot actie’ = ‘nee’). Dit impliceert dat de beroepsgegevens tot op zekere hoogte selectief ontbreken. Voor alle accidenten met ontbrekend beroep zijn de aantekeningen bij de anamnese extra gecheckt omdat het beroep daarin ook genoteerd kon zijn. Desondanks ontbreekt het beroep voor deze specifieke laagrisicoprikincidenten in de uiteindelijke dataset nog vaak. Voor de andere typen besmettingsaccidenten ontbreekt het beroep veel minder vaak (tabel 1).

Tabel 1. Beroep afgezet tegen type accident voor de 2456 besmettingsaccidenten met complete informatie voor geslacht, leeftijd en type accident
   bijt-accidentlaag risico prik-accident, geen actie nodig  prik-accident, overig  snij-accident  spat-accident  spuug-accident  totaal
verzorgende/helpende1277588790693
verpleeg-/verloskunde10282176241286
doktersassistent0491530103
arts0454114073
tandartsassistent01100350109
tandarts003231036
apotheekmedewerker a005500055
maatschappelijk werk b1823927169
uiterlijke verzorging c023851046
politie360898416153
schoonmaak/afvalverwerking16177210187
overig d353586289139
    subtotaal112127145759167271949
    % van totaal met bekend beroep6%7%75%3%9%1%100%
onbekend5355135372507
    % van totaal met onbekend beroep1%70%27%1%1%0%100%
totaal117482159262174292456
        
a. apothekers en apothekersassistenten
b. inclusief medewerkers van GGZ-instellingen anders dan verpleegkundigen en artsen
c. o.a. pedicure, schoonheidsspecialisten, tatoeëerders, medewerkers uitvaartbranche
d. o.a. beveiligers, detentiemedewerkers, docenten, kantoormedewerkers van een zorginstelling, medewerkers Openbaar Vervoer, personeel van winkels en restaurants en technische werknemers

De ontbrekende gegevens over beroep beïnvloeden de uitkomst hoe vaak actie nodig is niet voor de studiepopulatie als geheel, maar wel voor de verschillende beroepen. Immers, voor personen met een onbekend beroep in de dataset geldt (a) dat zij wel een beroep hadden, (b) dat zij relatief vaak een laag risico prikaccident hadden terwijl hun anti-HBs bekend en toereikend was, en (c) dat voor hen dus relatief vaak geen actie nodig was.

Om ook voor de verschillende beroepen (beter) in te kunnen schatten hoe vaak actie nodig is, zijn de missende waarden voor beroep ingevuld. De hiervoor gebruikte statistische techniek is imputatie. Bij imputatie wordt zoveel mogelijk informatie die wel beschikbaar is in de dataset gebruikt om de missende waarden via een voorspellingsmodel te schatten. Omdat iedere schatting met onzekerheid gepaard gaat, hebben wij het voorspellingsmodel 20 keer gedraaid. (9) De voorspellers die wij hebben gebruikt zijn geslacht, leeftijd (als continue variabele; PMM methode (10)), beroep (indien bekend), soort besmettingsaccident (met een extra categorie voor bovengenoemde laagrisicoprikaccidenten) en de uitkomstmaat ‘noodzaak tot actie’. De missende waarden voor beroep zijn zo dus 20 keer geïmputeerd, hetgeen 20 nieuwe, complete datasets opleverde. De hoofdanalyse voor de uitkomstmaat ‘noodzaak tot actie’ is voor ieder van deze 20 datasets verricht. De 20 datasets zijn tot slot gecombineerd tot 1 gepoolde dataset. Omdat hierbij is gemiddeld, zijn de aantallen per beroep in de gepoolde dataset geen gehele getallen (tabel 2). De imputaties zijn verricht met SPSS 23.

Tabel 2. Kenmerken van de studiepopulatie en noodzaak van actie door de GGD (a) naar kenmerk voor de 2456 personen met een prikaccident in de dataset na imputatie
 n%no.%
actieactie
nodignodig
Geslacht    
  man45819%26658%
  vrouw199881%91146%
Leeftijd    
  ≤ 20 jaar1667%8551%
  21-30 jaar84334%38446%
  31-40 jaar48920%24851%
  41-50 jaar56323%26647%
  51-60 jaar35414%17249%
  > 60 jaar412%2254%
Beroep    
  verzorgende/helpende943,538%470,150%
  verpleeg-/verloskunde384,816%82,721%
  doktersassistent125,55%33,327%
  arts93,74%6,77%
  tandartsassistent125,55%59,848%
  tandarts43,92%6,414%
  apotheekmedewerker63,53%57,290%
  maatschappelijk werk82,13%56,469%
  uiterlijke verzorging552%28,652%
  politie164,97%68,542%
  schoonmaak/afvalverwerking219,29%183,284%
  overig154,96%124,480%
 
a. Actie door de GGD is nodig bij personen die niet of onvolledig gevaccineerd zijn of als zij wel driemaal gevaccineerd zijn, maar de anti-HBs onbekend is  

 

Tabel 3. Vaccinatiestatus naar beroep van de 1177 personen bij wie actie nodig is (a,b)  
  niet gevaccineerd  onvolledig gevaccineerd  volledig gevaccineerd, antiHBs onbekend  totaal
 n% n% n% n
Beroep          
  verzorgende/helpende28465% 8920% 6615% 439
  verpleeg-/verloskunde3342% 1924% 2633% 78
  doktersassistent1032% 929% 1239% 31
  arts233% 233% 233% 6
  tandartsassistent2341% 1730% 1629% 56
  tandarts117% 00% 583% 6
  apotheekmedewerker5196% 00% 24% 53
  maatschappelijk werk4074% 713% 713% 54
  uiterlijke verzorging1763% 519% 519% 27
  politie3959% 812% 1929% 66
  schoonmaak/afvalverwerking15892% 85% 53% 171
  overig9680% 1714% 76% 120
  onbekend3449% 1724% 1927% 70
Totaal78867% 19817% 19116% 1177
           

a. Actie is nodig bij personen die niet of onvolledig gevaccineerd zijn of als zij wel driemaal gevaccineerd zijn, maar de anti-HBs onbekend is

b. Resultaten van de Chi-kwadraat toets worden niet gerapporteerd omdat teveel cellen in de tabel een verwachte waarde kleiner dan 5 hebben  

Statistische analyse

Gebruikte determinanten zijn geslacht, leeftijd en beroep, waarbij 12 beroepsgroepen zijn onderscheiden (tabel 1). De eerste 6 beroepen (tot en met tandarts) zien wij vanwege de direct geleverde patiëntenzorg als ‘medische beroepen’ en de eerste 9 beroepsgroepen (tot en met uiterlijke verzorging) rekenen wij in dit artikel tot ‘de zorgsector’. Alleen tandartsen zijn als gehele beroepsgroep risicovormer met verplichte vaccinatie. Het type besmettingsaccident zien wij niet als voorspeller voor iemands vaccinatiestatus.

De relatie tussen de determinanten geslacht, leeftijd en beroep en de uitkomstmaat is onderzocht via univariate en multivariate logistische regressie. In het multivariate model zijn alle 3 de determinanten opgenomen. De resultaten van univariate en multivariate analyses waren nagenoeg identiek. Wij rapporteren daarom alleen univariate resultaten.

Voor personen voor wie actie nodig was, is tot slot per beroepsgroep de reden voor actie, ofwel de vaccinatiestatus nader onderzocht (niet gevaccineerd, onvolledig gevaccineerd of volledig gevaccineerd, maar anti-HBs onbekend).

De statistische analyses zijn uitgevoerd in SPSS 23. Tenzij anders aangegeven betreffen gerapporteerde p-waarden de Chi-kwadraattoets.

Resultaten

Studiepopulatie

Er zijn 2720 besmettingsaccidenten gemeld. Na de eerste 2 exclusiestappen bleven 2685 besmettingsaccidenten bij 2497 personen over. In de derde stap zijn 41 (1,6%) personen geëxcludeerd, omdat informatie ontbrak over leeftijd (11x) en/of type besmettingsaccident (11x) en/of de uitkomstmaat ‘noodzaak tot actie’ (19x). Het geslacht miste nooit. De studiepopulatie komt hiermee op 2456 personen met complete informatie voor geslacht, leeftijd, type besmettingsaccident en de uitkomstmaat.

Imputatie voor beroep

Voor 507 personen (21%) kon het beroep niet worden achterhaald en is deze geïmputeerd (‘imputatiegroep’). Tabel 1 illustreert hoe de ontbrekende informatie op beroep samenhangt met de GGD werkwijze waarbij niet altijd een vragenlijst wordt ingevuld. Bij 355 (70%) personen met onbekend beroep betrof het een laagrisicoprikaccident en was geen actie nodig. Met deze 355 personen correspondeert een groep van 127 personen waarvoor het beroep wél bekend is: 77 (61%) waren verzorgende/helpende, 28 (22%) waren verpleeg-/verloskundige en 22 (17%) personen hadden een ander beroep (tabel 1). Naast deze 355 personen bestaat de imputatiegroep verder uit 135 personen (27%) met een ander prikaccident en 17 personen (3%) met een bijt-, snij-, spat- of spuugincident. Via imputatie zijn aan al deze personen beroepen toegekend.

Beroepen: type besmettingsaccident

In de gepoolde dataset hebben bijna alle personen uit de zorgsector uitgezonderd de maatschappelijk werkers een prik- of snijaccident (1760,1/1835,1; 96%). Ook de schoonmakers hebben bijna alleen prik-en snijaccidenten (216,2/219,2; 99%). Bij de maatschappelijk werkers heeft twee derde een prik- of snijaccident (54,9/82,1; 67%) en een derde een bijt-, spuug- of spataccident (27,2/82,1; 33%). Bij de politie heeft het overgrote deel een bijt-, spuug- of spataccident (140,5/164,9; 85%).

Uitkomstmaat: noodzaak tot actie

Omdat alleen is geïmputeerd voor beroep, zijn geslacht, leeftijdsopbouw en de aantallen personen waarvoor wel/geen actie nodig is identiek in de originele dataset, de geïmputeerde datasets en de gepoolde dataset. De verdeling van de studiepopulatie naar beroep varieert wel tussen de geïmputeerde datasets.In tabel 2 staan de resultaten voor de gepoolde dataset. Gemiddeld zijn personen met een besmettingsaccident 36,3 jaar oud en 81% is vrouw. Verzorgenden/helpenden melden zich het vaakst met een besmettingsaccident (38% van alle meldingen). In totaal is actie nodig voor 1177 van de 2456 personen uit de studiepopulatie (48%). De determinant leeftijd beïnvloedt de noodzaak tot actie niet (p=0,43). Bij mannen is vaker actie nodig dan bij vrouwen (58% vs. 46%, p<0,001). Voor alle beroepen waren de percentages voor noodzaak tot actie ofwel nagenoeg gelijk, ofwel hoger voor mannen.

De verschillen in noodzaak tot actie zijn het grootst voor de determinant beroep. Ook binnen de zorgsector is sprake van grote verschillen. Het minst vaak is actie nodig bij artsen (7%) en tandartsen (14%) en het vaakst bij apotheekmedewerkers (90%) en schoonmakers (84%). Voor de groep met de meeste besmettingsaccidenten, verzorgenden/helpenden, is bij 50% van de accidenten actie nodig. Bij de politie is in 42% van alle accidenten actie nodig. Bij de beroepsgroep ‘overig’ is bij 80% van de besmettingsaccidenten actie nodig.

De p-waarde voor de Chi-kwadraattoets voor beroep versus noodzaak tot actie was kleiner dan 0,001 voor alle geïmputeerde datasets. Dit onderstreept dat het soort beroep een belangrijke risicofactor is voor noodzaak tot actie.

Nadere analyse van de data liet geen duidelijke tijdstrend voor noodzaak tot actie zien over de studieperiode van 9,5 jaar.

Reden voor actie

Tot slot is de reden voor actie onderzocht. Bij het imputeren is informatie over de reden voor actie niet mee gewogen. We maken daarom gebruik van de oorspronkelijke data (tabel 3). Onder personen voor wie actie nodig is, was voor 7 van de 12 beroepsgroepen minimaal de helft helemaal niet gevaccineerd tegen hepatitis B. Het slechtst scoren apotheekmedewerkers (96%) en schoonmakers (92%). Ook binnen de medische beroepen is een aanzienlijk deel helemaal niet gevaccineerd. Hier scoren verzorgenden/helpenden (65%), verpleeg-/verloskundigen (42%) en tandartsassistenten (41%) het slechtst. Voor 11 van de 12 beroepsgroepen geldt dat minimaal de helft van degenen voor wie actie nodig is óf helemaal niet, óf onvolledig gevaccineerd waren. De tandartsen vormen de uitzondering: 5 van de 6 (83%) wisten alleen de anti-HBs niet. Van alle 1177 personen voor wie actie nodig was hadden 70 personen (6%) een onbekend beroep. Van hen was ongeveer de helft (49%) niet gevaccineerd en was driekwart (73%) niet of onvolledig gevaccineerd.

Beschouwing

Bij de helft van de personen die zich met een werkgerelateerd besmettingsaccident bij de GGD melden is een vorm van actie nodig. Dit is zorgwekkend, temeer omdat de werkgever verantwoordelijk is voor het uitvoeren van een adequate Risico-inventarisatie en Evaluatie (RIE) om het risico op besmetting door biologische agentia in kaart te brengen en hier ook naar te handelen. (1-4) Zowel werkgevers in de medische als niet-medische sector zijn verplicht om de bijbehorende preventieve maatregelen gratis aan te bieden.

De verschillen tussen de medische beroepsgroepen zijn groot: bij de artsen is in 7% van de meldingen actie nodig tegenover 50% bij verzorgenden/helpenden. Elders is actie nodig bij 42% van de politie, 69% van de maatschappelijk werkers en 90% van de apotheekmedewerkers. Zorgelijk is ook dat bij 84% van de schoonmakers/afvalverwerkers actie nodig is. Nadere analyse van de data leert dat bijna twee derde van hen werkt in een medische setting, de thuiszorg of het maatschappelijk werk.

Op basis van onze studiedata kunnen wij niet verklaren waarom bij mannen vaker actie nodig is dan bij vrouwen (58% vs. 46%). Dat mannen in onze studiepopulatie wellicht vaker risicovollere beroepen uitoefenen dan vrouwen is in ieder geval geen verklaring. Wij rapporteerden immers al dat de percentages voor noodzaak tot actie voor alle beroepen ofwel nagenoeg gelijk, ofwel hoger zijn voor mannen.

De hypothese dat bij personeel in de medische beroepen de vaccinatiestatus wel redelijk op orde is, maar de anti-HBs niet bekend zou zijn, moet worden verworpen: actie is meestal nodig omdat zij niet of onvolledig gevaccineerd zijn. Vaccinatie gevolgd door controle van de anti-HBs is dan geïndiceerd. Tandartsen vormen een uitzondering: 5 van de 6 met benodigde actie wisten hun anti-HBs niet. Dit hoort niet: zij zijn risicovormers waardoor vaccinatie én controle van de anti-HBs verplicht zijn. (6)

Sterke punten en beperkingen

Naast de vaccinatiegraad hebben wij voor werkgerelateerde besmettingsaccidenten ook de anti-HBs gecheckt. De bescherming tegen hepatitis B wordt overschat als de anti-HBs wordt genegeerd. Andere studies die de anti-HBs meenemen hebben wij niet gevonden in de (inter)nationale literatuur.

Een beperking van de studie is dat de vragenlijst voor een specifieke groep besmettingsaccidenten niet is ingevuld. Dit was volgens de GGD-procedures ook niet nodig. Bij deze accidenten is het beroep daarom relatief vaak onbekend. Ontbrekende beroepen zijn geïmputeerd. Dit geeft tot op zekere hoogte bias als de beroepsverdeling voor personen met een bekend beroep niet representatief is voor personen met een onbekend beroep. De ontbrekende informatie beïnvloedt de conclusie dat actie nodig is voor de helft van de studiepopulatie (48%) niet. Het beroep wordt inmiddels wel standaard geregistreerd voor werkgerelateerde besmettingsaccidenten.

Wij kunnen niet vaststellen in hoeverre de beschermingsgraad tegen hepatitis B in onze studiepopulatie representatief is voor alle medewerkers met een besmettingsaccident. Er bestaat geen informatiesysteem waarin alle besmettingsaccidenten in het werkgebied van onze GGD worden geregistreerd. De kans is aanwezig dat medewerkers met een goede bescherming tegen hepatitis B zich na een besmettingsaccident minder vaak melden bij de GGD. Anderzijds kan er ook risico zijn op hiv en hepatitis C en kunnen werknemers het gelopen risico vaak lastig inschatten. De meeste zorginstellingen schrijven dan ook voor dat men zich altijd meldt bij de GGD of een andere instantie.

Ook los van de representativiteitsvraag vinden wij de conclusie dat voor de helft van onze studiepopulatie actie nodig is om de bescherming tegen hepatitis B te controleren en zo nodig op orde te brengen zorgwekkend. In onze studiepopulatie gaat het hierbij om 1177 medewerkers over een periode van 9,5 jaar, ofwel om circa 125 medewerkers per jaar.

Ziekenhuizen handelen besmettingsaccidenten van eigen medewerkers zelf af. Wij hebben de mate van bescherming van medisch personeel in ziekenhuizen daarom niet onderzocht.

Vervolgonderzoek en aanbevelingen

Verder onderzoek binnen de beroepsgroepen is nodig om na te gaan of personen die zich met een besmettingsaccident melden bij de GGD representatief zijn voor de gehele beroepsgroep. Hopelijk moedigt dit onderzoek werkgevers nu al aan om in lijn met hun verantwoordelijkheid een adequate risico-inventarisatie en rvaluatie uit te voeren en passend beleid te formuleren. Het is nodig om te bepalen welk personeel risico loopt op hepatitis B, bij hen de vaccinatiestatus zo nodig op peil te brengen en dit adequaat te registreren. Hiermee worden niet alleen hepatitis B maar ook onnodige onrust en extra kosten voorkomen.

Conclusie

Deze studie laat zien dat bij personen die zich met werkgerelateerde besmettingsaccidenten bij de GGD melden vaak actie nodig is om de bescherming tegen hepatitis B te controleren en zo nodig op orde te brengen. Tussen beroepsgroepen zijn de verschillen in de mate waarin actie door de GGD nodig is groot. Werkgevers wordt aanbevolen om te verifiëren of het eigen hepatitis B-vaccinatiebeleid adequaat is en om hun beleid zo nodig te verbeteren.

De auteurs verklaren dat er geen sprake is van (financiële) belangenverstrengeling.

Auteurs

I.E. Goverse (1), A. Meima (1,2)

1. GGD Rotterdam-Rijnmond, afdeling Publieke Gezondheid, team Infectieziektebestrijding2. Gemeente Rotterdam, afdeling Onderzoek & Business Intelligence

Correspondentie

irene.goverse@ggd.groningen.nl

Literatuur

  1. Landelijke richtlijn prikaccidenten. Bilthoven: LCI/RIVM; 2007.
  2. Prikaccidenten in de arbeidssituatie. Bilthoven: LCI/RIVM; 2008.
  3. Praktijkrichtlijn voor bedrijfsartsen: hepatitis B vaccinatie van risicolopend personeel dat geen risicovormer is. Bilthoven: LCI/RIVM; 2016.
  4. Arbeidsomstandighedenbesluit. (Hoofdstuk 4, Artikel 4.1-4.2). Den Haag: 1997.
  5. Advies Werknemers en Infectieziekten - Criteria voor vaccinatie. Den Haag: Gezondheidsraad; 2014.
  6. Landelijke richtlijn preventie transmissie van hepatitis B van medisch personeel naar patiënten. Bilthoven: LCI/RIVM; 2012.
  7. Vos D, Götz HM, Richardus JH. Needlestick injury and accidental exposure to blood: the need for improving the hepatitis B vaccination grade among health care workers outside the hospital. Am J Infect Control. 2006;34:610-2.
  8. Kidgell-Koppelaar I, van Wijk P, Pelk M, et al. De implementatie van hepatitis B vaccinatie en andere adviezen bij de nazorg van prikaccidenten. Infectieziekten Bulletin 2004;15:219-23.
  9. Lee KJ, Simpson JA. Introduction to multiple imputation for dealing with missing data. Respirology 2014;19:162–67
  10. Morris TP, White IR, Royston P. Tuning multiple imputation by predictive mean matching and local residual draws. BMC Med Res Methodol. 2014;14:75+.

 

Infectieziekten Bulletin, jaargang 30, themanummer Vaccinaties, nummer 3, april 2019