De gehoorscreening 2018

CvB screening pasgeborenen

In de eerste weken na de geboorte wordt bij pasgeboren baby’s het gehoor gescreend. Hierbij wordt gemeten of een kind voldoende hoort om goed te leren praten. De gehoortest wordt thuis afgenomen door een medewerker van het consultatiebureau. Het doel van deze screening is om kinderen met een blijvend gehoorverlies op tijd te kunnen laten starten met een interventie.

Een terugblik

Sinds medio 2006 wordt de neonatale gehoorscreening (NGS) in geheel Nederland uitgevoerd. Een goed moment om in 2018 - na 12 ½ jaar - eens terug te blikken op dit programma.

 

Succesvolle implementatie

In de periode 2002 – 2006 werd de gehoorscreening landelijk ingevoerd onder aansturing van de Nederlandse Stichting voor het Dove en Slechthorende Kind (NSDSK). Uit een evaluatieverslag van TNO/NSDSK bleek dat de medewerkers van de jeugdgezondheidszorg direct al goede resultaten wisten te boeken met deze gehoorscreening bij baby’s. De gehoorscreening zorgde vooral voor een sterke verbetering van het percentage kinderen dat werd verwezen voor verder onderzoek. Dit percentage daalde van 5-7% (bij de tot dan toe gebruikte Ewing/CAPAS test) naar minder dan 0,5%. De kans dat er op het moment van verwijzing daadwerkelijk sprake is van een blijvend gehoorverlies aan één of beide oren kon hiermee worden aangescherpt tot rond de 40%. 

Regie naar het RIVM

In 2008 werd de regie over het programma in handen gelegd van het RIVM-CvB. Dit was in 2006 opgericht door het ministerie van VWS om de regie over alle landelijke bevolkingsonderzoeken bij elkaar te kunnen brengen in één organisatie. Vanwege het belang van een goed functionerende keten in het programma van de gehoorscreening werden de audiologen intensiever bij het programma betrokken. Audiologen voeren de diagnostiek uit bij kinderen die hiervoor zijn verwezen vanuit de screening. 

Eén op de duizend kinderen

In de afgelopen 10 jaar werden met de gehoorscreening 1.229 kinderen opgespoord met een dubbelzijdig gehoorverlies en 839 kinderen met een enkelzijdig gehoorverlies van minimaal 40 dB. Daarnaast vindt ook gehoorscreening plaats op de intensive care voor pasgeborenen (NICU’s). Via de gehoorscreening wordt jaarlijks bij (ruim) één op de duizend kinderen een dubbelzijdig permanent gehoorverlies opgespoord waarvoor een interventie nodig is. 

Doelstelling programma

Doelstelling van het programma is om kinderen met een permanent gehoorverlies aan één of beide oren tijdig op te sporen zodat vóór de leeftijd van zes maanden zo nodig kan worden gestart met een interventie. Bij de invoering van de gehoorscreening werd aangenomen dat – zodra werd vastgesteld dat een kind een permanent gehoorverlies aan beide oren had van minimaal 40dB - meteen kon worden gestart met een interventie. Denk daarbij aan hoortoestellen en gezinsbegeleiding. Uit de Decibelstudie* bleek echter dat dit tijdens de implementatiefase bij slechts 50% van de kinderen uit deze doelgroep het geval was. Dankzij een grote inzet van de audiologische centra in Nederland is dit in de loop van de jaren fors verbeterd. Uit onderzoek bij kinderen geboren in 2014 weten we inmiddels dat de kinderen met een (zeer) ernstig gehoorverlies al rond de vier maanden na de geboorte zijn gestart met een interventie. 

Verbetering mogelijk

Bij de kinderen met een matig gehoorverlies (40-60 dB) blijkt de afronding van de diagnostiek en de start van de interventie nog vertraging op te leveren. Dit komt vooral door ouders die moeite hebben de diagnose te accepteren en niet altijd de noodzaak zien van een snelle start van een interventie. Ze zien hun kind immers reageren op geluid. Hier wordt inmiddels actie op ondernomen door ervaringsgericht voorlichtingsmateriaal te ontwikkelen voor deze ouders.

 

*Impacts and benefits of early hearing screening. Proefschrift Marleen Korver, LUMC: 2010.