April 2019 | Nummer 1
https://magazines.rivm.nl/2019/04/rivm-magazine
In een landelijk netwerk van tien partijen werken RIVM’ers Monique Verschuren en Astrid Nooyens aan een nieuw grootschalig onderzoek in Nederland naar het voorkómen van dementie. Voor het eerst ter wereld wordt deze ziekte zo systematisch onderzocht. Het RIVM richt zich vooral op het verband tussen leefstijl en cognitieve achteruitgang.
Problemen met het geheugen, de spraak, herkenning en uitvoering van dagelijkse bezigheden. Dementie heeft vaak een ontwrichtend effect op het leven van de patiënt zelf én op het leven van de mensen in zijn of haar naaste omgeving.
Het aantal mensen met dementie neemt de komende jaren sterk toe
Monique Verschuren: “Er is nog niets tegen dementie gevonden. Geen genezende behandeling, geen medicijn. Het is dus belangrijk om meer te weten over hoe we dementie kunnen voorkómen.” Verschuren is hoofd van de afdeling Levensloop en Gezondheid bij het RIVM. Daarnaast is zij hoogleraar ‘vascular ageing’ bij de Universiteit Utrecht.
De impact van dementie op de samenleving en de gezondheidszorg is aanzienlijk. De verwachting is dat het aantal mensen met dementie de komende jaren sterk toeneemt. In het trendscenario Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2018 verdubbelt het aantal mensen met dementie van 154.000 in 2015 naar 330.000 in 2040. Dit komt vooral door de vergrijzing.
Het pas gestarte Netherlands Consortium of Dementia Cohorts (NCDC) doet nu voor de eerste keer grootschalig onderzoek naar dementie. “De belangrijkste vraag hierin is: hoe kun je cognitieve achteruitgang voorkomen of vertragen?” zegt Monique Verschuren. “De eerste tekenen van dementie willen we in een vroeg stadium opsporen. Dat zou kunnen via bepaalde markers in het bloed. En vervolgens wil je weten hoe je de ziekte kunt voorkomen.”
De onderzoekers kijken naar de twee belangrijkste oorzaken van dementie. Dat zijn neerslag van Alzheimer-eiwitten en schade aan de bloedvaten in de hersenen.
"Hoe kun je cognitieve achteruitgang voorkomen of vertragen?"
Het ZonMw-programma ‘Memorabel’ en Alzheimer Nederland subsidiëren het onderzoek. Naast de inzet van talloze onderzoekers bij de NCDC-instituten zelf, zullen ook vier AIO’s en twee postdocs meewerken aan het onderzoek, dat tot in 2022 loopt.
Negen zogenaamde cohortstudies worden gebruikt in het NCDC-onderzoek, in totaal gaat het om gegevens van 200.000 mensen. In een cohortonderzoek wordt een groep personen over lange tijd gevolgd. De gegevens worden op verschillende manieren verzameld: via vragenlijsten, of met metingen in bloed, hersenvocht of op hersenscans.
"Wat kunnen mensen zelf doen?"
Astrid Nooyens is epidemiologisch onderzoeker bij een van die cohortonderzoeken, de Doetinchem Cohort Studie. Haar specialisatie is cognitie. De Doetinchem Cohort Studie loopt al vanaf 1987 vanuit het RIVM. “Ons cohort is gebaseerd op een doorsnee van de algemene bevolking. Andere instituten dragen ook cohorten bij waarin een groep patiënten wordt gevolgd. In dit geval met de vraag: via welke paden ontstaat dementie? We weten al dat zowel aanleg (genetica) als omgevingsfactoren hier een rol in spelen. Als je weet welke risicofactoren het grootste aandeel hebben, dan kun je daar een behandeling op maken. Bijvoorbeeld door met leefstijlaanpassingen daarop te sturen.”
Het RIVM concentreert zich op leefstijl en cognitieve achteruitgang. “Het lijkt erop dat wat goed is voor het hart, ook goed is voor de hersenen”, zegt Nooyens. “Denk op leefstijlgebied aan gezonde voeding en voldoende bewegen. Dat willen we verder onderzoeken. Is dat zo, wat draagt het meeste bij en zijn er groepen die extra kwetsbaar zijn? En wat kunnen mensen dan precies zelf doen?” Vooral dat laatste is volgens Nooyens en Verschuren belangrijk. “Je wilt niet na afloop hoeven zeggen: we weten nu waarom u deze ziekte krijgt, maar u kunt er niets meer aan doen. We willen preventieve maatregelen kunnen aanbieden, bijvoorbeeld in de vorm van leefstijlaanpassingen waarvan we weten dat ze helpen.”
De cohorten die hun data delen in dit onderzoek zijn:
Amsterdam Dementia Cohort (VUmc)
Doetinchem Cohort Studie (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu)
Erasmus Rotterdam Gezondheid Onderzoek (Rotterdam Study) (Erasmus MC)
European Prevention of Alzheimer’s Dementia consortium (EPAD) (VUmc)
Leiden Longevity Study (LUMC)
Lifelines (UMC Groningen)
Longitudinal Aging Study Amsterdam (LASA) (VU)
Maastricht Study (Maastricht UMC)
Secondary Manifestations of ARTerial disease-Magnetic Resonance (SMART-MR) Study (UMC Utrecht)
Tekst: Mirjam Kroeze
Sensoren spelen steeds vaker een rol in oplossingen voor gezondheidsproblemen. Meten via sensoren kan het leven van patiënten veraangenamen en dataverzameling wordt makkelijker. Ook de Nationale Wetenschapsagenda erkent met een speciale route ‘Meten en detecteren’ het belang van sensormetingen voor wetenschap en innovatie. John Bolte, RIVM’er en tevens lector Smart Sensor Systems bij de Haagse Hogeschool: “Werelden aan elkaar knopen, dat is wat ik wil.”
John Bolte heeft net de Sensor Data Challenge achter de rug. Hij nam zijn taak als hoofdorganisator van deze 24 uurs-hackaton op 24 en 25 januari serieus: net als veel van de dertig deelnemers sliep hij twee uur tijdens de hackaton. “Heel leuk om dit te organiseren. We willen er echt maatschappelijke problemen mee aanpakken. En we willen duidelijk maken: techniek is niet eng, jij kunt het ook.”De focus ligt niet voor niets op sensoren. Daar is veel mee mogelijk op een goedkope en snelle manier. Denk aan de sensoren die we zelf vaak gebruiken, zoals stappentellers op de smartphone, of de smartwatch met een hartslagmeter.
Het lectoraat van John Bolte op de Haagse Hogeschool bij de faculteit Technologie, Innovatie en Samenleving, is helemaal aan slimme sensoren gewijd. “We gebruiken de Sensor Data Challenges ook om studenten nieuwe technieken uit te laten proberen. Waar loop je tegenaan? Welke oplossingen zijn bruikbaar voor problemen uit een heel ander domein?”
Deze tweede Sensor Data Challenge leverde veel goede ideeën op. Het winnende team bedacht een oplossing voor een challenge van het RIVM: vind een oplossing om objectieve data te verzamelen over contactpatronen bij mensen. Doel is om meer inzicht te krijgen in de overdraagbaarheid van infectieziekten, zoals griep.
De teamleden bedachten een bril met minicamera. Via de camera (en gezichtsherkenningssoftware) kan geslacht en leeftijd bepaald worden. Ook gespreksduur tussen mensen wordt gemeten. Een temperatuursensor meet de lichaamstemperatuur, om bijvoorbeeld mensen met koorts op te sporen. Allemaal van belang om te weten als je de verspreiding van infectieziekten wilt volgen.
"Werk via action research"
De eerste Sensor Data Challenge vond plaats in 2017. John Bolte en Barry Schouten waren initiatiefnemers van deze challenge. Barry Schouten is hoogleraar Methoden en Technieken bij de Universiteit Utrecht en senior methodoloog bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
John Bolte combineert zijn lectoraat aan de Haagse Hogeschool met een tweedaagse functie als onderzoeker bij het RIVM-Centrum voor Duurzaamheid, Milieu en Gezondheid. Die wisselwerking vindt hij interessant. “Bij de Haagse Hogeschool zet ik zelf praktijkgerichte projecten op. Veel RIVM-collega’s hebben interesse in die meer praktische kant. Zo zit bij het RIVM veel kennis over leefstijl en bewegen en heeft de Haagse Hogeschool specialisten in dataverzameling via sensoren. Die werelden aan elkaar knopen, dat is wat ik wil.”
"Ik struikel over de leuke projecten"
Vanuit zijn lectoraat heeft Bolte een rol als integrator. “Innovaties de hogeschool binnenslepen, daar ben ik actief mee bezig.” Zo werkt de faculteit van Bolte aan een meetvestje voor COPD-patiënten. Met behulp van draagbare sensoren is het mogelijk iemands lichaamsreacties te meten. “Voor de hand liggende zaken als hartslag en temperatuur kunnen we natuurlijk allang meten, maar wij voegen daar nog wat extra’s aan toe. Zoals meten van spiergroepen die worden aangespannen. Bij hoesten als reactie op bijvoorbeeld een slechte luchtkwaliteit kun je dat dan afleiden uit de aangespannen spieren.” Dit alles heeft tot doel om het leven van de COPD-patiënt prettiger te maken. Want als je weet waar iemand extra gevoelig voor is, kun je op maat advies geven.
Aan dit soort onderwerpen werkt hij samen met het RIVM, maar ook met TNO en andere samenwerkingspartners.
De enthousiaste woordenstroom van John Bolte stopt nauwelijks als je hem niet onderbreekt. Ook heeft hij vandaag geen tijd om te lunchen, maar dat maakt hem niet uit. Aan de contacten met en begeleiding van studenten beleeft hij “instant plezier”. Innovatie en experimenteren vormen het hart van zijn werk. “Ik struikel over de leuke projecten.”
John Bolte deelt graag een tip voor innovatief werken. “Werk via action research. Dat wil zeggen dat je meteen iets gaat maken en het op die manier test. Pas als je een concreet product hebt merk je: waarom doen we het eigenlijk zo? Gewoon beginnen.”
Op de hogeschool doen ze dat zo, met een duidelijk gefaseerd plan. “Goed nadenken van tevoren, een plan, dat is belangrijk, maar het tempo zit er goed in. We trainen de studenten op snelle oplossingen bij onverwachte problemen, want: het moet gewoon af.”
Tekst: Mirjam Kroeze
Wie in de loop van april over de snelweg A27 rijdt, ziet vier betonnen kernen van het nieuwe RIVM-gebouw boven de boomtoppen op het Utrecht Science Park verschijnen.
Op het Utrecht Science Park werkt bouwbedrijf MEET Strukton aan de nieuwe huisvesting voor het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Ook de Commissie Genetische Modificatie (COGEM) neemt haar intrek in dit nieuwe gebouw. De bouw is in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Rijksvastgoedbedrijf. Het hoogste punt van het gebouw wordt in het najaar van 2019 bereikt. In het najaar van 2021 is het gebouw gereed.
Tot eind mei 2019 werkt MEET Strukton aan de bouw van de vier betonnen kernen van de toren. De kernen worden elk 74,5 meter hoog. Er komen onder andere trappenhuizen, liftschachten en techniekruimten in. De kernen fungeren als draagconstructie voor de toren. Daarom moet iedere kern uit één geheel bestaan.
De bouw van de kernen gaat 8 weken, 24 uur per dag, 7 dagen per week door.
De bouw van de kernen gebeurt met behulp van zogeheten glijbekisting. In de glijbekisting wordt continu beton gestort. Het geheel schuift met 10 à 15 centimeter per uur omhoog. Zo wordt de sterkte van de wanden gegarandeerd. Het proces kan tussentijds niet worden gestopt. De bouw van de kernen gaat dan ook gedurende 8 weken, 24 uur per dag en 7 dagen per week door. Om continu beton te kunnen storten, werken er 80 mensen verdeeld over meerdere diensten mee aan de bouw van de kernen.
Voor de bouw van de vier kernen wordt in totaal 5.000 m3 beton gestort en 650 ton wapeningsstaal verwerkt. Vanaf de zomer werkt MEET Strukton verder aan het casco van de toren. In het najaar bereikt het gebouw zijn hoogste punt.
Feiten en cijfers
Hoogte gebouw: 80 meter
Aantal verdiepingen: 18
Vloeroppervlak: ca. 80.000 m2
Aantal werkplekken: 1676
Aantal medewerkers: 2200
Er zijn 5 verdiepingen met laboratoria in de toren.
In een aparte vleugel bevinden zich laboratoria die bijzonder beveiligd zijn. In deze laboratoria zijn alle mogelijke beheersmaatregelen genomen om bijvoorbeeld verspreiding van micro-organismen en radioactieve stoffen te voorkomen.
Het centrale vergadercentrum heeft vergaderruimten vanaf 10 personen. Er zijn ongeveer 25 vergaderzalen plus een collegezaal. Daarnaast biedt een auditorium ruimte aan 200 personen.
In het gebouw zijn een Grand café en een restaurant te vinden. Het gebouw voorziet tevens in een stilteruimte, 4 kolfkamers en sportfaciliteiten voor medewerkers. Het gebouw en de exploitatie ervan voldoen aan hoge duurzaamheidseisen. Op deze manier willen het RIVM, het CBG en de COGEM een voorbeeldfunctie bekleden op het gebied van duurzaam bouwen en een duurzame exploitatie.
Het nieuwe gebouw komt te staan op het Utrecht Science Park (USP). Het USP is een plek die uitgroeit tot hét sciencepark in Nederland op het gebied van volksgezondheid en milieu. Onder meer het Universitair Medisch Centrum Utrecht, de Universiteit Utrecht en de Hogeschool Utrecht zijn hier gevestigd.
Ervaring uit de praktijk van scienceparken wijst uit dat de combinatie van universiteiten, onderwijsinstituten, onderzoeksinstituten en kennisintensieve bedrijven een belangrijke succesfactor is voor een klimaat van kennisontwikkeling en kennisdeling.
MEET Strukton bouwt 7 dagen per week, 24 uur per dag aan de 4 kernen van de toren. De kernen groeien met circa 2,5 meter per dag. Ongeveer half april wordt het hoogste punt bereikt van de eerste 2 kernen.
De voortgang van de bouw is dagelijks te volgen via webcambeelden.
Meer informatie over het nieuwbouwproject voor het RIVM, het CBG en de COGEM vindt u op www.wegtotdewetenschap.nl.
Tekst: Dagmar Schewe
Kronen, hartkleppen, heupen, bekkenbodemmatjes - al heel wat lichaamsdelen zijn te vervangen door een implantaat. Ze kunnen helaas ook vervelende bijwerkingen geven. Naar aanleiding van verontrustende berichten over de gevolgen van borst- en heupimplantaten besloot het ministerie van VWS informatie over bijwerkingen te gaan verzamelen. Joëlle Hoebert van het RIVM over het meldpunt: “We hopen hierdoor eerder te kunnen signaleren dat er mogelijk iets mis gaat bij een bepaald implantaat.”
In juli 2017 zag het Meldpunt en Expertisecentrum voor Bijwerkingen van Implantaten het licht. Een implantaat is een medisch hulpmiddel dat om medische of cosmetische redenen in het lichaam wordt geplaatst. Het kan ook onvoorziene en ongewenste bijwerkingen veroorzaken. Dat kan aan het implantaat zelf liggen of aan de manier waarop het is ingebracht.
“Het meldpunt is een online-vragenformulier waar mensen gezondheidsklachten kunnen melden waarvan ze vermoeden dat het door een implantaat komt. De coördinatie van het meldpunt ligt bij het RIVM. In samenwerking met het Bijwerkingencentrum Lareb, het Nederlandse meld- en kenniscentrum voor bijwerkingen van geneesmiddelen, worden de meldingen beoordeeld. Kennis over medische hulpmiddelen en de beoordeling van meldingen over klachten komt op deze manier goed samen. We geven geen individuele adviezen. Wel wijzen we melders soms op informatiebronnen die bij ons bekend zijn, zoals websites. Of we verwijzen ze terug naar hun zorgverlener.”
“In 2018 kregen we 162 meldingen binnen, minder dan in het startjaar. De oprichting van het meldpunt kreeg veel aandacht in de media, waardoor we in de eerste 2 weken erna al 150 meldingen hadden. In totaal zijn dat jaar 240 meldingen binnengekomen.
Het is belangrijk dat mensen gezondheidsklachten melden, ook als ze niet zeker weten of het implantaat de oorzaak is. Op basis van veel meldingen kunnen we eerder signaleren dat er (mogelijk) een probleem is. Eén melding hoeft immers niet zoveel te zeggen. Om meer aandacht voor het meldpunt te krijgen gaan we onder andere visitekaartjes ontwerpen, filmpjes maken voor social media, en teksten plaatsen op de wachtkamerschermen bij huisartsen.”
“Dat kan van alles zijn. Lokale pijn in de buurt van het implantaat, of algemenere klachten zoals chronische pijn of vermoeidheid. Deze klachten kunnen het leven van mensen soms totaal ontwrichten. Vooral bij de algemenere klachten is het moeilijk de klacht specifiek toe te schrijven aan een implantaat.”
Kennis over medische hulpmiddelen en de beoordeling
van meldingen over klachten komt goed samen
“De beoordelaars van het RIVM en het Lareb analyseren de meldingen wekelijks met elkaar. Soms vragen we de melder om meer informatie. Om klachten te kunnen duiden, werken we samen met de Federatie Medisch Specialisten. Via hen kunnen we bijvoorbeeld snel in contact komen met een cardioloog wanneer we vragen hebben over meldingen over pacemakers.”
“Wij kunnen zogeheten attenderingen en signaleringen uitgeven. Een signalering beschrijft een bijwerking of effect dat nog niet eerder bekend was. Dat hebben we tot nu toe nog niet gedaan. Een attendering is bedoeld om kennis over een al eerder geïdentificeerd risico bij het gebruik van implantaten te verspreiden onder zorgverleners en patiënten. Zo bleken de ‘armen’ van een bepaald spiraaltje te kunnen afbreken als het werd verwijderd. De informatie hierover was niet bij alle artsen die ermee te maken hebben, terechtgekomen.
Wij geven dus alleen aan dat er mogelijk een probleem is. Op basis daarvan kan het veld, zoals de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, zorgprofessionals en eventueel ook gebruikers of patiënten zelf, hier vervolg aan geven. Het veld kan bijvoorbeeld bepalen of een bepaald implantaat niet meer gebruikt moet worden of alleen onder bepaalde voorwaarden.”
“Via de website van het meldpunt kunnen mensen met een implantaat hun klachten melden, of iemand namens hen. Ook zorgverleners kunnen een melding maken. In de vragenlijst kunnen meerdere klachten bij een implantaat worden aangegeven. Als mensen hierbij hulp nodig hebben, kunnen ze contact opnemen met het Landelijk Meldpunt Zorg, dat met hen aan de telefoon het formulier doorloopt.”
Joëlle Hoebert benadrukt het belang van het meldpunt. “Grote kans dat je in je leven een implantaat krijgt. Geen enkel ander Europees land heeft zo’n nationaal meldpunt dat alleen voor bijwerkingen van implantaten is ingesteld. Om ons werk goed te kunnen doen, en bij te dragen aan de kwaliteit van de zorg voor mensen met een implantaat die klachten hebben, is het belangrijk dat dit meldpunt bestaat.”
Ga naar de website Meldpunt en Expertisecentrum voor Bijwerkingen van Implantaten
Tekst: Julika Vermolen
Al 110 jaar zet het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) zich in voor een gezonde bevolking in een gezonde leefomgeving. In 1909 begon het RIVM met een kleine groep onderzoekers die cholera en andere ernstige ziektes bestreden. Levens redden was hun belangrijkste drijfveer.
Het ‘Centraal Laboratorium ten behoeve van het Staatstoezicht’ start in 1909 in het complex Sterrenbos aan de Catharijnesingel in Utrecht. De werkomstandigheden in het laboratorium zijn moeilijk. De onderzoekers zijn met veel te weinig voor het werk dat er is. Ze werken in een te kleine ruimte. Daarbij neemt het werkaanbod snel toe.
De onderzoekers richten zich op ziekten als cholera, difterie, tuberculose, syfilis en later de Spaanse griep. Ook doet het laboratorium onderzoek naar voeding, medicijnen en water- en luchtvervuiling.
Vandaag de dag, in 2019, zijn we uitgegroeid tot een kennisinstituut dat midden in de samenleving staat. De omstandigheden zijn anders, het onderzoek ook. Onze betrokkenheid blijft hetzelfde. We blijven ons inzetten voor gezonde mensen in een schone, veilige leefomgeving.