Juli 2019 |
https://magazines.rivm.nl/2019/07/magazine-omgevingsveiligheid
In dit Magazine Omgevingsveiligheid lichten we een aantal van deze aspecten uit. Zo kunt u lezen over een RIVM-onderzoek naar de effecten van de energietransitie op veiligheid, milieu en gezondheid, wanneer het gebruik van de huidige broeikasgasbronnen en de daarbij horende systemen en technieken worden afgebouwd. Ook gaan we in op de ervaringen van de samenwerking tussen het RIVM en Omgevingsdiensten: waar vul je elkaar aan en hoe kun je elkaar betekenisvol helpen bij de transities?
Ook willen we u graag wijzen op de “transitie” naar de nieuwe website van RIVM Omgevingsveiligheid. Het RIVM stelt zijn opgedane kennis graag ter beschikking voor anderen en met de vernieuwde website hopen we dat op een toegankelijkere en beter manier te kunnen doen. Naast de informatie over de rekenmethoden is ook veel te vinden over het Handboek Omgevingsveiligheid en over de thema’s die ons bezighouden: van energietransitie tot beleving van veiligheid en veroudering van installaties.
De website is te vinden via www.rivm.nl/omgevingsveiligheid.
Voor de website, maar ook voor het magazine geldt: zoals altijd ontvangen we graag feedback op onze producten, om ze daarmee beter te kunnen maken.
Voor nu wensen we u veel leesplezier met dit magazine en een fijne zomervakantie!
De haalbaarheid en betaalbaarheid van de klimaatmaatregelen krijgt momenteel veel aandacht. Maar ook de effecten van de energietransitie op veiligheid en gezondheid verdienen aandacht. Voor het ministerie van Economische zaken en Klimaat heeft het RIVM verkend wat de effecten zijn voor veiligheid, gezondheid en milieu, wanneer het gebruik van de huidige broeikasgasbronnen en de daarbij horende systemen en technieken af wordt gebouwd. De volledige studie is hier te vinden.
Het effect van energietransitie op de omgevingsveiligheid kan zowel positief als negatief zijn. Door de uitfasering van het gebruik van fossiele energiebronnen zullen de risico’s in de keten verminderen (van productie bij de raffinaderijen, grootschalige tankopslag, transport via buisleidingen, weg, water of spoor, tot aan de eindaflevering bij tankstations). Daar komen anderzijds weer nieuwe risico’s voor in de plaats.
Het Analistennetwerk Nationale Veiligheid (ANV) heeft de risico’s over het brede geheel van de energietransitie en de technologieën die daarin een grote rol gaan spelen (biomassa, CO2-opslag, geothermie, elektrificatie, wind- en zonne-energie en waterstof) in kaart gebracht. Als je de analyse van de risico’s meer vanuit het grotere systeem bekijkt, komen er andere risico’s naar voren. Die zijn gerelateerd aan zaken als complexiteit, afhankelijkheid en verwevenheid van verschillende systemen en technologieën. Denk bijvoorbeeld aan een toekomst met grote windparken op zee en het gebruik van waterstof als energiedrager. Vragen rondom afstemming van vraag en aanbod, systeemintegratie, en regievoering en aansturing dienen aan de orde te komen. Datzelfde geldt voor de benodigde risicoruimte, juist in een transitie waarbij gedurende een lange periode meerdere technologieën naast elkaar zullen worden gebruikt. Dit brengt ook stapeling van risico’s met zich mee.
Voor verschillende nieuwe duurzame activiteiten zijn de omgevingsrisico’s al grotendeels bekend. Bijvoorbeeld voor de grootschalige productie van biogas en de productie van groene stroom door windturbines. De vraag is hier vooral nog hoe en waar we deze veilig gaan inpassen in de beschikbare ruimte. Maar met de transitie komen er ook nieuwe risico’s bij. Zo is er grootschalige energieopslag nodig in bijvoorbeeld batterijsystemen of in andere energiedragers, zoals waterstof, om te kunnen corrigeren voor het verschil in vraag en aanbod van energie. Door deze activiteiten worden nieuwe risico’s geïntroduceerd. Tijdens deze transitieperiode zullen we de risico’s van de bestaande fossiel gebaseerde systemen moeten blijven beheersen en tegelijkertijd de nieuwe risico’s van duurzame technieken moeten leren kennen. Het is juist nu van belang dat we aandacht hebben en houden voor een veilige en gezonde leefomgeving bij het implementeren van nieuwe technologieën.
Voor veel nieuwe technologieën zijn de risico’s vergelijkbaar met huidige (industriële) activiteiten. De risico’s van een waterstoftankstation zijn (op hoofdlijnen) vergelijkbaar met die van een LPG-tankstation. Het gaat hierbij om de gevaren van bijvoorbeeld een brand of explosie bij het vrijkomen van de gevaarlijke stof. Bij technologieën rondom de elektrificatie verschijnen er nieuwe uitdagingen, bijvoorbeeld voor de hulpdiensten bij brand door een buurtbatterij of accu’s in voertuigen. Daarom is het nodig om de risico’s van het gebruik van lithium-ion batterijen in kaart te brengen en eisen op te stellen voor gebruik en opslag. Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat stelt op dit moment richtlijnen op over de opslag van lithium-ion batterijen. Het RIVM adviseert hierbij en doet daarnaast onderzoek naar de gevaren van deze batterijen.
Maatschappelijk draagvlak is een belangrijke factor bij de implementatie van nieuwe technieken. Wanneer incidenten of verstoringen plaatsvinden, kan het draagvlak voor de betrokken technologie worden aangetast. Dat pleit voor een hoog niveau van veiligheid in het ontwerp en de exploitatie van de technologieën. Daarnaast is het van belang om kennis te verwerven van de risico’s en gevaren van de nieuwe technologieën. Dit is echter geen garantie voor het slagen van de energietransitie, want ook onderwerpen als inspraak, betrokkenheid en rechtvaardigheid spelen een rol. Met daarbij de constatering er, net als in de huidige situatie, risico’s zullen blijven bestaan bij het toepassen van nieuwe technologieën.
Tijdens de informatiemarkt gingen RIVM-medewerkers met deelnemers in gesprek over onder andere de energietransitie en de maatregelencatalogus.
Tijdens de lezingen werd er ingegaan op de nieuwe ontwikkelingen op het gebied van Omgevingsveiligheid. Zo ging Maarten van Schie van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in op zijn ervaringen met data science. De hoeveelheid data groeit en er zijn steeds meer manieren om deze data te gebruiken voor het uitvoeren van onderzoek. Maarten besprak in zijn presentatie hoe bij het PBL naar deze veranderingen wordt gekeken.
Daphne Heemsbergen en Iris van Malsen presenteerden hun afstudeeronderzoeken bij het RIVM, die zij hebben uitgevoerd in het kader van de Maatregelencatalogus Omgevingsveiligheid. Daphne Heemsbergen vertelde over haar onderzoek naar bescherming bij explosies met gevaarlijke stoffen. Iris van Malsen liet het publiek nadenken over het plaatsen van geluidwerende constructies binnen een plasbrandaandachtsgebied, die ook bescherming kunnen bieden tegen de effecten van een plasbrand.
Jeroen Neuvel van het RIVM ging met deelnemers in discussie over de belevingsthermometer. Deze maakt het mogelijk om te peilen hoe veilig omwonenden van chemische industrie en transport van gevaarlijke stoffen zich voelen. Tijdens zijn presentatie ging Jeroen specifiek in op de toepassingsmogelijkheden: wat kun je (niet) met de belevingsthermometer op nationaal en regionaal niveau?
De dag eindigde met een presentatie van Edward Geus van het RIVM. Hij ging in op de gevolgen van veroudering van installaties met gevaarlijke stoffen. Industriële installaties met gevaarlijke stoffen zijn onderhevig aan specifieke degradatiemechanismen. Hij benadrukte dat niet alleen de installatie, maar ook de organisatie en de kennis om de installatie veilig te bedrijven, kunnen verouderen.
De Toetsgroep probitrelaties heeft de afgelopen jaren een reeks nieuwe probitrelaties afgeleid. Deze nieuwe probitrelaties kunnen leiden tot andere uitkomsten van risicoberekeningen. Voordat de nieuwe probitrelaties formeel vastgesteld worden, onderzoekt het RIVM nu hoe groot de veranderingen zijn en wat de consequenties zijn voor vergunningverlening en ruimtelijke ordening.
Safeti-NL gebruikers hadden tot september 2018 de gelegenheid om QRA rekenbestanden in te dienen. Ook zijn alle deelnemers aan het consequentieonderzoek Safeti-NL 8.1 benaderd die beschikken over bestanden die relevant zijn voor dit consequentieonderzoek. In totaal zijn er 68 bestanden ingediend.
DNVGL heeft voor alle bestanden de risico’s van de huidige en nieuw beoogde probitrelaties berekend. De berekeningen zijn uitgevoerd in Safeti-NL versie 8.12. Op basis van door DNVGL aangeleverde shapebestanden heeft het RIVM een GIS-analyse uitgevoerd. Hierbij zijn de risicocontouren voor de huidige probitrelaties en de nieuw beoogde probitrelaties geprojecteerd over kaarten met bestaande bebouwing en ruimtelijke plannen.
De eerste resultaten laten zien dat de oppervlakte van de PR 10-6 contour in circa 60 procent van de bestanden groter wordt, in 20 procent van de bestanden kleiner en in 20 procent van de bestanden gelijk blijft. Hetzelfde geldt voor de ontwikkeling van het invloedsgebied.
Bij meer dan de helft van de bestanden valt de PR 10-6 contour die gebaseerd is op de nieuw beoogde probitrelaties (deels) buiten de bestaande PR 10-6 contour. Wanneer er (geprojecteerde) kwetsbare objecten liggen buiten de bestaande contour, maar binnen de contour voor de nieuwe probitrelaties, kan er sprake zijn van een knelpunt. Dit kan mogelijk betekenen dat er maatregelen moeten worden getroffen. Omdat de indiener van het bestand de lokale situatie het beste kent, is hen gevraagd om via een vragenlijst aan te geven of er in hun situatie sprake is van een nieuw knelpunt. Ook kan in de vragenlijst worden aangegeven of er andere type problemen ontstaan voor het bedrijf of het bevoegd gezag door de nieuwe beoogde probitrelaties. De resultaten van de knelpuntenanalyse zullen in augustus beschikbaar zijn.
Het concept rapport zal voor feedback worden gestuurd naar alle indieners van bestanden en andere stakeholders. We verwachten het definitieve rapport in oktober 2019 op te kunnen leveren. Op basis van de resultaten van het consequentieonderzoek neemt het ministerie van I&W een besluit over de beleidsmatige vaststelling van de nieuwe probitrelaties in de Handleidingen Risicoberekeningen Bevi en Bevb.
Zie voor meer informatie https://www.rivm.nl/Onderwerpen/S/SAFETI_NL/Consequentieonderzoek_probitrelaties
Al jarenlang is er op het gebied van omgevingsveiligheid nauw contact tussen het RIVM en de DCMR Milieudienst Rijnmond. Jaarlijks werd er een dag georganiseerd, waarbij RIVM en DCMR elkaar bezochten om actuele problemen op het gebied van omgevingsveiligheid te bespreken. Recent bestond zowel binnen het management van het RIVM als binnen DCMR de behoefte deze banden weer aan te halen. Dit heeft vorm gekregen in een uitwisseling van personeel tussen beide organisaties. Ook met de ODNZK is inmiddels een uitwisseling gestart.
Deze uitwisseling is gestart op 1 april 2018. De uitwisseling houdt in dat een medewerker van de omgevingsdienst en een medewerker van RIVM/Centrum Veiligheid voor een dag in de week bij elkaar gedetacheerd zijn. Zo wordt het onderlinge contact tussen beide organisaties verbeterd en leren de beide werknemers elkaars organisatie en medewerkers beter kennen. Ook vormt zich op deze manier een netwerk, waarbij het belang van samenwerken en kennisuitwisseling steeds duidelijker wordt. Het doel is om uiteindelijk structureel met elkaar samen te werken, waarbij kennis en expertise met elkaar kan worden gedeeld.
In de praktijk blijkt het moeilijk om op afstand elkaars werkzaamheden in te schatten. Het was in het begin dan ook even zoeken naar taken die direct uitvoerbaar zijn door de gedetacheerde medewerker. De eerste dagen bestonden dan ook vooral uit praten en kennismaken met de andere collega’s. Wat zijn de raakvlakken in het werk en waar kunnen we elkaar versterken of helpen? Uiteindelijk heeft dit geleid tot een passende opdrachtportefeuille voor de medewerkers. De praktijk laat zien dat dit traject voor een volgende werknemer soepeler en sneller verloopt.
Inhoudelijk is het interessant om bij elkaar in de keuken te mogen kijken. Door elkaar beter te kennen leg je gemakkelijker informeel contact en worden de lijnen korter. Het is goed om te weten waar beide organisaties goed in zijn en welke taken er zoal liggen. De gedetacheerde medewerker krijgt op deze manier een betere kijk op de werkwijze, sterke kanten en de problemen bij de andere organisatie. Dat leidt tot meer begrip voor elkaar.
Concreet zijn enkele ideeën en ontwikkelingen via een informatieve lezing met elkaar gedeeld. Ook levert de intensievere samenwerking winst op voor RIVM en de omgevingsdiensten in de vorm van een betere samenwerking tussen de RIVM Helpdesk en de toepassing van rekenmethodieken op lokaal niveau. Hierdoor kunnen vragen en antwoorden op de RIVM website verbeterd worden.
Conclusie
De doelstelling van de uitwisseling is na een jaar zichtbaar gerealiseerd. Om de onderlinge contacten te behouden is het wel nodig deze samenwerking voort te zetten. De huidige ontwikkelingen in de maatschappij, zoals de komst van de Omgevingswet, vraagt van overheden om de samenwerking met elkaar te versterken.