Maart 2020 | Nummer 1
https://magazines.rivm.nl/2020/03/rivm-magazine-0
De situatie en maatregelen rond het nieuwe coronavirus (COVID-19) kunnen per dag anders zijn. Daarom verwijzen we u naar de informatie op de
Hier vindt u actuele informatie, achtergronden en vragen & antwoorden.
Op 22 maart is het Wereld Water Dag. Het thema is dan Water en klimaatverandering, en hoe deze onderwerpen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Dit raakt het hart van het werk van RIVM’er Ana Maria de Roda Husman, Director van het Collaborating Centre for Risk Assessment of Pathogens in Food and Water voor de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). |
Ana Maria de Roda Husman combineert drie functies, allemaal op het gebied van preventie en bestrijding van infectieziekten die overdraagbaar zijn via het milieu - dus via water, bodem en lucht. Bij het RIVM is milieuoverdraagbare infectieziekten haar werkgebied. Ze geeft vanuit het RIVM ook leiding aan het Collaborating Centre for Risk Assessment of Pathogens in Food and Water (ziekteverwekkers in voedsel en water) van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). En ze werkt als hoogleraar bij de Universiteit Utrecht. Haar leerstoel daar is Wereldwijde veranderingen (Global Changes) en milieuoverdraagbare infectieziekten.
"Veel infectieziekten hebben een link met het weer”
“Als klimaatverandering betekent dat het weer verandert, dan heeft het zeker invloed op ziekteverwekkers. Omgevingstemperatuur, neerslag en luchtvochtigheid hebben allemaal invloed op ziekteverwekkers.
Dat kan beide kanten op. Sommige ziekteverwekkers doen het beter bij een hoge temperatuur en andere slechter. Neem legionella, dat zich via water en lucht verspreidt. Is het warm, maar droog, dan komt minder legionellose voor in Nederland. Is het naast warm ook nat, met een hoge luchtvochtigheid, dan wordt legionellose vaker gemeld dan gemiddeld. De laatste jaren zien we een stijging van het aantal ziektegevallen in Nederland. Klimaatverandering kan daar dus invloed op hebben. Ook andere infectieziekten hebben een link met het weer.”
“Waterveiligheidsplannen zijn goede tools. Hiermee kunnen we een goede inschatting maken voor de waterkwaliteit die nodig is om drinkwater van te maken. Speciaal door de WHO getrainde medewerkers bij ons WHO Collaborating Centre, zoals Harold van den Berg, helpen mensen over de hele wereld in de toepassing van de WHO waterveiligheidsplannen. We brengen dan risico’s van een lokale waterwinning in kaart. We dragen onze kennis over in Afrika, Azië, Europa. Ook werken we samen met de WHO aan het klimaatbestendig maken van deze tool. Hierover hadden we in december 2019 een meeting in Sri Lanka.
“In Myanmar brachten we kennis over van de hele waterketen, van bron tot kraan”
In januari van dit jaar waren we in Myanmar. Daar brachten we kennis over van de hele waterketen, van bron tot kraan. We pakken de behoeften ook zoveel mogelijk meteen aan. Zo hadden de mensen in Myanmar vragen over algengroei in de reservoirs waar we direct aan hebben voldaan. Zodat men zelf tot oplossingen kan komen.
Hergebruik van water kan een goede oplossing zijn. Zo is er een initiatief van the Joint FAO/WHO Expert Meetings on Microbiological Risk Assessment (JEMRA), een onderdeel van de Verenigde Naties. In dit project gaat het om hergebruik van water in de voedselproductie. Dat moet veilig zijn, en de voedselketen is heel complex. Overal wordt water gebruikt: bij voedsel op het land, bij de consument voordat het op het bord terechtkomt en allerlei stappen daartussen. Je wilt de juiste kwaliteit voor de juiste toepassing, daar kijken we naar. Bij dit project vertalen we de kennis die met de WHO en experts zijn opgesteld over waterkwaliteit naar professionals in het voedseldomein. Het past prima bij ons WHO om een leidende rol te spelen bij een dergelijk verzoek.
"Je wilt de juiste waterkwaliteit voor de juiste toepassing”
De basis van waterveiligheidsplannen is ook doorvertaald voor Nederland, dat deden we samen met de Inspectie Leefomgeving en Transport en de Nederlandse waterbedrijven. Veel van wat we doen in het WHO Collaborating Centre is zowel regionaal, nationaal als internationaal toepasbaar.”
“Met veilig drinkwater gaat het gestaag vooruit. Maar de sanitatie blijft achter in diverse landen, waaronder ook landen in Europa. Dan hebben we het over geen of slechte toiletten. Er moet nog veel gebeuren in het hele traject van menselijk afval tot veilige sanitatie. Activiteiten op dit terrein doen we onder het door Nederland geratificeerde Protocol on Water and Health voor het ministerie I&W en in nauwe samenwerking met het ministerie VWS. ”
“Zoek het niet alleen in technische oplossingen, die werken vaak niet of maar tijdelijk. Investeer ook in kennis bij mensen. De kracht van waterveiligheidsplannen is dat het alleen werkt als je er allerlei mensen bij betrekt. Mijn doel is ook om dossiers, domeinen en mensen te verbinden. Bij afvalwater heb je te maken met contact via lucht, aanraken of inslikken. Dus is het belangrijk om breder te kijken om tot oplossingen te komen. Dat past ook goed bij het multidisciplinaire werk van het RIVM. Zo komen we dichter bij wat we willen bereiken: schoon en veilig water voor iedereen, ook bij een veranderend klimaat.”
Meer over het multidisciplinaire werk van het RIVM op watergebied
Meer over het WHO Collaborating Centre for Risk Assessment of Pathogens in Food and Water
Meer over Duurzaam Ontwikkelingsdoel 6: Schoon drinkwater en goede sanitaire voorzieningen
Ben je als zorgprofessional op zoek naar de laatste cijfers over diabetes? Wil je weten wat de nieuwe cijfers over ouderenzorg voor de zorgvisie van jouw gemeente betekenen? Dan ben je bij de RIVM-website Volksgezondheidenzorg.info - meestal afgekort tot VZinfo - aan het juiste web-adres.
In de combinatie actuele cijfers mét boodschap, context en duiding is VZinfo uniek ten opzichte van andere websites met gezondheidsgegevens. Die bieden vaak alleen de ‘droge’ cijfers.
De kracht van VZinfo is volgens de projectleiders dat de leden van het redactieteam weten waar ze het over hebben. “Het zijn grotendeels inhoudelijke experts die cijfers en duiding op de website publiceren. Het hele team krijgt hierdoor een goed gevoel voor de informatie, waardoor ze ook goede gesprekspartners zijn voor andere professionals.”
De experts waarmee ze samenwerken, werken vaak ook buiten het RIVM. “We proberen steeds vooraanstaande experts voor alle onderwerpen te betrekken en vragen hun bijvoorbeeld om een trendbreuk te duiden. Als een bepaalde vorm van kanker vaker voorkomt, kan dat te maken hebben met verbeterde screening of het uitbreiden van de gescreende bevolking. Dat soort informatie is belangrijk om de cijfers goed te interpreteren.”
Eveline van der Wilk: “Onze primaire doelgroepen zijn professionals in volksgezondheid en zorg, denk aan beleidsmedewerkers, GGD-medewerkers, ziekenhuisbestuurders, artsen, zorgverzekeraars.Lokale en regionale cijfers zijn beschikbaar via de knop ‘Regionaal & Internationaal’. Wie wil weten hoe bepaalde cijfers tot stand zijn gekomen kan dat bekijken via ‘verantwoording’ in een diepere laag. Daar willen we de gemiddelde lezer niet mee vermoeien, maar we willen wel transparant zijn over onze keuzes.”
'We zetten steeds meer in op infographics'
Naast deze zorgprofessionals weten vele anderen de weg naar de website te vinden. Cijfers of kaarten afkomstig van VZinfo worden bijvoorbeeld vaak in de media gebruikt. En in colleges duikt de website ook regelmatig op. “We krijgen veel vragen van studenten. Eerder werkten we samen met de Vrije Universiteit. En ook de Bosatlas heeft kaarten met onze informatie opgenomen.”
In die ruim vijf jaar is er veel verbeterd op VZinfo. “We hebben de processen steeds beter ingericht, nu zijn we veel actueler,” zegt Henriette Giesbers. “Ook zetten we steeds meer in op infographics.” Dit laatste willen de projectleiders nog verder uitbreiden. Ook werken ze aan een nog betere structuur en vindbaarheid.
Door de omvang van VZinfo zijn twee projectcoördinatoren hard nodig. Ze werken ook onderling goed samen: “We hebben een natuurlijke verdeling van de taken.”
|
"Ik kijk vooral naar de effecten van arbeidsomstandigheden op gezondheid en de rol van leefstijl daarin. De focus ligt op preventie.” Karin Proper is sinds 1 december 2019 bijzonder hoogleraar arbeid, gezondheidsbevordering en beleid aan het Amsterdam UMC, locatie VUmc. Daarnaast blijft ze als epidemioloog-onderzoeker op het thema arbeid en gezondheid bij het RIVM werkzaam. |
Binnen de arbeidsomstandigheden richt Karin Proper zich vooral op het verbeteren van zware fysieke en psycho-sociale omstandigheden. Vooral in de sectoren bouw, transport en de zorg hebben werknemers hiermee te maken. “In die arbeidsomstandigheden zitten grote gezondheidsverschillen tussen hoog- en laagopgeleiden.” Lager opgeleiden doen vaker zwaar werk en hebben vaker een ongezonde leefstijl. Karin Proper: “Daarbij is wat wij noemen de psycho-sociale last hoog. In deze functies is er bijvoorbeeld vaak weinig autonomie: mensen kunnen niet beslissen wanneer en waar ze hun werk uitvoeren. Dit alles bij elkaar geeft een hoog risico op een slechte gezondheid.” Daarmee neemt de kans toe dat mensen voor hun pensioengerechtigde leeftijd uitvallen.
‘Werknemers en leiding ontwikkelden samen een toolbox en pakket maatregelen voor verbetering van hun leefstijl’
Om dat te voorkomen en duurzame inzetbaarheid van mensen te bereiken, worden vaak gezondheidsinterventies ingezet. Dit zijn maatregelen om de gezondheid te verbeteren, bijvoorbeeld op leefstijlgebied. Karin Proper maakt hier een kanttekening bij: “Met veel gezondheidsinterventies worden vooral hoogopgeleide werknemers bereikt. Dat komt omdat veel van die programma’s cognitief gebaseerd zijn. Je mist dan vaak de lager opgeleiden in je aanpak.Om die reden bedenken we steeds meer interventies in nauwe samenwerking met de doelgroep. Deze actieve betrokkenheid van de doelgroep is afkomstig van de burgerwetenschap. Via burgerwetenschap proberen we tot interventies te komen die aansluiten bij hun behoeften en vaardigheden, zodat ze gezond gedrag aannemen. Dat evalueren we dan vervolgens. Dit idee hebben we toegepast in de haven en de bouw. Werknemers en leiding ontwikkelden samen een toolbox en pakket maatregelen voor verbetering van hun leefstijl, zoals meer bewegen en gezonder eten.”
De combinatie van haar hoogleraarschap en RIVM-werk levert een inspirerende kruisbestuiving op. De uitgebreide kennis van het RIVM op gebied van leefstijl sluit goed aan op het werk van Karin Proper. Maar het gaat verder dan leefstijl. Arbeid en gezondheid is een multidisciplinair onderwerp, waar ook andere domeinen van het RIVM zich mee bezighouden. “Denk aan het werken met gevaarlijke stoffen. Daar heb ik zelf geen kennis over, maar binnen het RIVM zijn bij Milieu & Veiligheid experts op dit gebied werkzaam. Ook met het RIVM-Centrum Infectieziektebestrijding werk ik samen. Bijvoorbeeld in het onderzoek naar nachtwerk, waarbij we hebben gekeken naar de effecten van nachtwerk op de gezondheid, het lichaamsgewicht, maar ook op griep- en luchtweginfectieklachten. Daarvoor hebben we zowel kennis van de epidemiologie arbeid en gezondheid als immunologie en infectieziekten nodig. Het is een meerwaarde dat deze expertise bij het RIVM is. Zo kunnen we elkaar aanvullen en van elkaar leren.”
‘Tweederde van de bevolking werkt. Zo’n grote groep heeft dus veel invloed op de volksgezondheid in z’n geheel.’
Verschillende maatschappelijke ontwikkelingen hebben invloed op de gezondheid van werknemers. Nu de bevolking steeds ouder wordt, zullen er bijvoorbeeld ook meer werkende mantelzorgers komen. Wat betekent dat voor de inzetbaarheid van werkenden? In het project ‘Sterke mantelzorg’ kijkt Karin Proper en haar team welke vormen van ondersteuning kansrijk zijn voor werkende mantelzorgers. Ook dit project wordt via burgerwetenschap aangepakt. “Om tot oplossingen te komen voor ondersteuning van werkende mantelzorgers, betrekken we de mantelzorgers zelf, ze gaan elkaar interviewen. Ook hebben we een adviesgroep van werkende mantelzorgers die ons helpt in de juiste benadering van de doelgroep.”
De zichtbaarheid van het onderwerp ‘arbeid en gezondheid’ is niet altijd vanzelfsprekend, stelt Karin Proper vast. “Onterecht, want tweederde van de bevolking werkt. Zo’n grote groep heeft dus veel invloed op de volksgezondheid in z’n geheel. Ik ben daarom ontzettend blij met deze leerstoel, waarin ik kennis kan ontwikkelen om een duurzame inzetbaarheid van mensen te bevorderen. Ik wil een bijdrage leveren aan de gezondheid van werkenden, daarvoor doe ik het. Mijn passie is onderzoek doen, maar dan wel vanuit maatschappelijk relevant oogpunt.”
Douma was van 1 maart 2014 tot 1 februari 2019 werkzaam bij het RIVM en bij VUmc op de afdeling Sociale Geneeskunde. Douma onderzocht hoe mensen denken over het bevolkingsonderzoek en hoe zij de beslissing nemen om er wel of niet aan mee te doen.
Douma’s onderzoek laat zien dat mensen basisinformatie willen bij het nemen van hun beslissing. De exacte behoefte en het gebruik van informatie is per persoon/groepen personen verschillend. Ook blijkt dat er meer meespeelt dan alleen informatie, zoals het gevoel van mensen en hun ervaringen, hun doelen en waarden.
Douma’s onderzoek kan bijdragen aan de verdere ontwikkeling van voorlichting over het bevolkingsonderzoek darmkanker. De voorlichting kan mensen ondersteunen bij het nemen van hun beslissing.
Bevolkingsonderzoeken bieden op populatieniveau gezondheidswinst. Op individueel niveau echter, hebben bevolkingsonderzoeken voor- en nadelen, die mensen verschillend kunnen wegen. En deelname heeft niet voor iedereen zin. Zo kunnen mensen onterecht gerustgesteld worden of juist onterecht ongerust gemaakt worden. Het blijft altijd een individuele keus om wel of niet deel te nemen aan een bevolkingsonderzoek.
Het RIVM probeert om in de voorlichting over de bevolkingsonderzoeken de voor- en nadelen van deelname zo goed mogelijk uit te leggen. Voor elk bevolkingsonderzoek is er een programmacommissie samengesteld uit belanghebbenden, zoals beroepsgroepen en patiëntenverenigingen. De programmacommissie adviseert het RIVM onder meer over de voorlichting.
De voorlichtingsmaterialen worden elk jaar geactualiseerd. Bij de actualisatie worden resultaten van onderzoeken, zoals die van Linda Douma, betrokken. Ook signalen en suggesties van publiek en critici gebruiken we om de informatie duidelijk en evenwichtig weer te geven. Het RIVM blijft zich inzetten om de voorlichting te verbeteren om daarmee mensen zo goed mogelijk te ondersteunen bij hun beslissing.
Titel proefschrift: Colorectal cancer screening: Yes or No? Insights into public opinion and the individual decision-making process.
Promotor: prof.dr. D.R.M. Timmermans
Copromotor: dr. E. Uiters
Mazelen in NederlandOp 23 januari 2020 promoveerde Tom Woudenberg aan de Universiteit Utrecht op een onderzoek naar de mazelenepidemie in Nederland in 2013-2014.
Tom Woudenberg onderzocht allerlei aspecten van deze epidemie, waarin naar schatting 30.000 mensen in Nederland mazelenvirus opliepen. De besmettingen deden zich vooral voor bij ongevaccineerde kinderen in de gebieden met een lage vaccinatiegraad, waar relatief veel orthodox protestanten hun kinderen niet laten vaccineren tegen de BMR. Naast een beschrijving van de epidemie, toonde Woudenberg aan dat het profiel van effectiviteit en bijwerkingen van de extra BMR-vaccinatie, die werd aangeboden aan kinderen tussen de 6 en 12 maanden, goed was. Verder werkte hij ook aan economische analyses van de impact van de epidemie, aan modelleringsstudies, en aan serologische studies in het laboratorium. Tom Woudenberg is op dit moment EPIET fellow in het ECDC fellowship programme in München, Duitsland.
Titel proefschrift: The 2013-2014 measles outbreak in The Netherlands: New evidence on measles epidemiology and control.
Promotor: prof.dr. E.A.M. Sanders
Copromotoren: dr. S.J.M. Hahné en dr. H.E. de Melker
Inzicht krijgen in het gevoel van veiligheid dat omwonenden van chemische bedrijven en transport van gevaarlijke stoffen hebben. En erachter komen aan welke informatie ze precies behoefte hebben. Dat zijn de voornaamste doelen van de ‘Belevingsthermometer’ van het RIVM. Na een landelijke pilot wordt een aangepaste vragenlijst binnenkort gebruikt in de provincie Limburg. |
“Mensen die erop vertrouwen dat zij zelf de gevolgen van een ongeval kunnen beperken voelen zich veiliger. Dit was een van de relaties die we vonden in ons belevingsonderzoek.” Jeroen Neuvel, onderzoeker en projectleider Belevingsthermometer bij het RIVM, blikt terug op de pilot van de Belevingsthermometer in 2018. De pilot voerde het RIVM uit in twee steden: één met veel industrie in de omgeving (Zaandam) en één met enkele chemiebedrijven in de stad (Deventer).
De vragenlijst die hier getest werd gaf inzicht in de veiligheidsbeleving, maar de vraag welke informatie mensen willen ontvangen over deze risico’s bleef onderbelicht. Om meer houvast te kunnen bieden voor risicocommunicatie is de vragenlijst aangepast. De aangepaste vragenlijst zal worden gebruikt in Limburg, rond het chemiecluster Chemelot.
Veiligheidsregio’s hebben de wettelijke taak om inwoners te informeren over de rampen en de crises die een regio kunnen treffen. Ook maken zij duidelijk welke maatregelen zijn genomen om rampen en crises te voorkomen én eventuele gevolgen te beperken als er toch iets gebeurt. Verder zorgen veiligheidsregio’s en chemiebedrijven samen dat er duidelijke informatie komt, zodat de inwoners weten wat ze moeten doen in geval van een ramp of crisis.
De Belevingsthermometer helpt bij het meten van de veiligheidsbeleving en informatiebehoeften van omwonenden, zodat hier bij het communiceren over de risico’s en hoe te handelen op kan worden aangesloten. “Zowel de landelijke pilot als de ontwikkeling van de regionale vragenlijst zien we als een leerproces,” zegt Jeroen Neuvel. “De regionale werkgroep risicocommunicatie Chemelot in Limburg zou de inzichten uit het belevingsonderzoek graag gebruiken voor hun communicatie met omwonenden. Dit met als doel inwoners bewust te maken van mogelijke risico’s, handelingsperspectief te bieden en de zelfredzaamheid zoveel mogelijk te vergroten in geval van een calamiteit. Dan is het belangrijk te weten aan welke informatie inwoners behoefte hebben en op welke manier.” Belangrijk is dat de inwoners de informatie begrijpen en geen tegenstrijdige boodschappen krijgen.
De partijen waar het in dit geval om gaat zijn de gemeenten, veiligheidsregio’s, provincie, GGD en Chemelot. Neuvel legt uit: “Ze willen bijvoorbeeld dat mensen zich bewust zijn van de risico’s, zodat ze weten dat ze bij een sirene-alarm naar binnen moeten gaan, ramen en deuren moeten sluiten en het ventilatiesysteem uit moeten zetten, omdat er dan een gevaarlijke stof in de lucht kan zitten. Die mate van zelfredzaamheid willen ze graag vergroten.”
Het streven naar één afgestemde boodschap voor de inwoners is een belangrijk uitgangspunt voor de regionale werkgroep risicocommunicatie Chemelot. De werkgroep kijkt vooral naar de bruikbaarheid van de vragenlijst, voor hun specifieke situatie. Jeroen Neuvel: “Daarna stellen wij de vragenlijst vast en voeren we het onderzoek uit.” Daarnaast toetsen focusgroepen, bestaande uit inwoners, de vragenlijsten.
Ook de resultaten worden straks weer teruggekoppeld aan groepen inwoners. “Een toetsing en duiding van de resultaten op basis van gesprekken met inwoners vormt een belangrijk onderdeel van onze aanpak. Met behulp van het vragenlijstonderzoek en bijeenkomsten met inwoners verwachten we het gewenste inzicht in de veiligheidsbeleving en informatiebehoeften te krijgen.”
Lees meer over Belevingsthermometer op de RIVM-website
Het RIVM neemt als kennis- en onderzoekscentrum Omgevingsveiligheid een centrale rol in het kennislandschap in. Het heeft zijn eigen deskundigheid over omgevingsveiligheid, maar brengt ook de kennis en ervaring van anderen in Nederland en daarbuiten in kaart.
Hoofdthema’s zijn
De kennis van het RIVM beperkt zich hierbij niet tot technische know how: het betreft ook kennis over communicatie en beleidsprocessen. Het RIVM vult de technische, bèta-kennis aan met sociaalwetenschappelijke inzichten over bijvoorbeeld governance en risicoperceptie.
Lees meer over het werk van het RIVM bij Omgevingsveiligheid