Oktober 2020 | Nummer 3
https://magazines.rivm.nl/2020/10/rivm-magazine
Het fundament van de corona-adviezen van het Outbreak Management Team bestaat uit een stevige wetenschappelijke basis. Onderzoek op gebied van infectieziekten, epidemiologie, gedrag en andere vakgebieden gaat hieraan vooraf. In veel gevallen gebeurt dit onderzoek vanuit het RIVM zelf, in nauwe samenwerking met externe partijen.
Zo ging eind september de derde ronde van de PIENTER Corona studie van start. RIVM-projectleider en immunoloog Fiona van der Klis : “Aan de PIENTER Corona studie doet de doorsnee bevolking mee, niet de meest kwetsbare groep of een andere specifieke groep. Daarom zijn de resultaten ook zo waardevol, het geeft een goed beeld.” Ook geografisch is de deelname goed vertegenwoordigd. “We zitten in alle gemeentes, alleen Schiermonnikoog ontbreekt.”
De circa 7800 deelnemers wordt gevraagd om een beetje bloed op te sturen, verkregen via een vingerprikje. Daarnaast vullen ze een uitgebreide vragenlijst in, waarin onder meer gevraagd wordt naar contacten en klachten.
'Dit onderzoek is een verrijking van wat we weten over het nieuwe coronavirus'
De PIENTER Corona studie zoekt antwoorden op belangrijke vragen. Hoeveel mensen in Nederland zijn besmet geweest met het coronavirus en hoe is de leeftijdsverdeling? Wat is de kwaliteit van de immuunrespons na besmetting? Hoe goed beschermen die antistoffen mensen tegen dit virus? En hoe lang? “Ook bij milde klachten zien we antistoffen in het bloed,” zegt Van der Klis. “Vaak wel een minder hoog gehalte.”
De twee eerdere rondes van het onderzoek geven al interessante informatie. Na de tweede ronde in juni hebben rond de 4-5% mensen in Nederland antistoffen in hun bloed. Fiona van der Klis: “Wat in het algemeen opvalt is het grote spreidingsniveau in de hele bevolking. Verder zagen we al voor de zomer, in juni, meer mensen tussen de 20 en 30 jaar die in contact waren geweest met het virus. In die groep zagen we het hoogste getal. In de eerste ronde viel al op dat het percentage antistoffen veel lager was bij kinderen.”
Fiona van der Klis licht toe hoe het werkt met antistoffen. “Vlak na een besmetting zijn de antistoffen het hoogst, dan werkt het lichaam het hardst om de ‘indringer’ weg te werken. In een later stadium zie je meestal een afname van antistoffen. Bijvoorbeeld na toediening van een vaccin zie je eerst een stijging van de antistoffen in het bloed, daarna een daling en daarna stabiliseert het niveau. Dat is een normaal fenomeen. Zo gaat dat ook met de antistoffen tegen corona, verwachten we. Wat we natuurlijk nog niet weten, is of de antistoffen tegen het coronavirus echt langdurig beschermen.”
De onderzoekers kijken hierbij ook naar gegevens over leeftijd, symptomen, risicofactoren. “Misschien hangt het ervan hoe oud je bent, of hoe ziek je bent geweest. Het gaat allemaal om de kwaliteit van de immuunrespons, daar zijn we naar op zoek.”
Naast het bloed van de vingerprikjes levert ook de vragenlijst veel informatie op. Zo wordt er gevraagd naar contacten, waar bijvoorbeeld de modelleurs weer veel aan hebben om in hun modellen te verwerken.
'Aan de PIENTER Corona studie doet de doorsnee bevolking mee'
De timing van nieuwe rondes onderzoek hangt van diverse factoren af. “Als er tussentijds belangrijke vragen opkomen, kunnen we weer een nieuwe ronde doen,” zegt Van der Klis. “We overleggen dat met een multidisciplinair team. Het kan belangrijk zijn om het effect van bepaalde maatregelen te toetsen. Of we kijken vlak na een stijgende lijn in het aantal besmettingen hoe het er precies voor staat. Het kan ook zijn dat de modelleurs bepaalde gegevens nodig hebben om de modellen zo goed mogelijk in te richten. We kiezen samen het beste moment.”
Bij nieuwe resultaten zorgen Fiona van der Klis en haar team voor een snelle update voor het Outbreak Management Team, de bestrijdingskant en de modelleurs. “Uiteraard delen we de resultaten met de deelnemers zelf. Maar ook met het publiek, onder meer op onze website. Ook belangrijk is dat de kennis door andere wetenschappers te gebruiken is. We publiceren in diverse wetenschappelijke tijdschriften. Daarnaast informeren we de WHO en ECDC.”
De resultaten van de lopende onderzoeksronde worden in november verwacht. Daarna zal het onderzoek nog drie keer herhaald worden. Fiona van der Klis: “We hopen natuurlijk dat zoveel mogelijk mensen uit de huidige groep deelnemers blijven meedoen. Dit onderzoek is echt een verrijking van wat we weten over het coronavirus.”
Meer weten? Kijk op rivm.nl.
Waar een jaar geleden vier betonnen torens op het Utrecht Science Park de komst van het RIVM en het CBG aankondigden, trekt nu een gebouw van 80 meter hoog de aandacht.
In deze hoge, met glas omklede toren wordt dagelijks gewerkt aan de realisatie van nieuwe laboratoria en kantoren voor het RIVM en het CBG. Ten zuiden van de toren vordert ook de bouw van de zijvleugel waarin zich straks laboratoria zullen bevinden die bijzonder beveiligd zijn. In deze laboratoria zijn alle mogelijke beheersmaatregelen genomen om bijvoorbeeld verspreiding van micro-organismen en radioactieve stoffen te voorkomen. De ruime entreehal aan de noordzijde die plek biedt voor ontmoeting krijgt steeds meer vorm.
De bouw is dagelijks te volgen via webcambeelden.
MEET Strukton bouwt in opdracht van het Rijksvastgoedbedrijf en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de nieuwe huisvesting voor het RIVM en het CBG. Ook de Commissie Genetische Modificatie (COGEM) neemt haar intrek in dit nieuwe gebouw. |
Voormalig huisarts en politicus Marith Volp is per 1 september in dienst als directeur Volksgezondheid en Zorg van het RIVM. Zij volgt Jaap van Delden op die deze functie ad interim invulde binnen de RIVM-directie na het vertrek van Annemiek van Bolhuis. Marith Volp was voor haar komst naar het RIVM directeur divisie acute en forensische psychiatrie bij GGZ Noord Holland Noord.
Marith Volp studeerde Geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam en volgde de opleiding tot huisarts aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Zij werkte van 2006 tot 2017 als huisarts in Amsterdam Slotermeer. Naast haar werk als huisarts was zij in deze periode werkzaam als docent aan de huisartsenopleiding VUMC en later als beleidsmedewerker bij de Landelijke Huisartsen Vereniging. Ook was zij een aantal jaar voorzitter van de Vereniging van Nederlandse Vrouwelijke Artsen (VNVA). Van 2013 tot 2017 was Volp Tweede Kamerlid voor de PvdA. Ze bleef in deze periode praktiserend huisarts voor één dag per week. Als Tweede Kamerlid was zij woordvoerder op de terreinen zorg, financiën en justitie en lid van de vaste commissies Gezondheid, welzijn en sport en Justitie.
Frederieke Damme is sinds september 2020 de Chief Financial Officer en directeur Bedrijfsvoering bij het RIVM. Haar eerdere start in juni 2019 werd helaas onderbroken door een ongeval, waarna een periode van herstel volgde. Ze is inmiddels voldoende hersteld om de draad weer op te pakken bij het RIVM.
Haar laatste functie voordat ze bij het RIVM kwam was directeur Bedrijfsvoering van het Ministerie van Financiën.
Rust, transparantie en voorspelbaarheid in de bedrijfsvoering zijn voor haar belangrijke doelen bij het RIVM. Frederieke Damme: “Ik wil de bedrijfsvoering en de inhoudelijke domeinen dichter bij elkaar brengen. Door het besef dat je elkaar nodig hebt. Daarbij streef ik naar een stabiele en betrouwbare basis, op het hele terrein van bedrijfsvoering. Op dit moment is dat vooral van belang voor de Financiën en de ICT van het RIVM. Zodat die dingen niet afleiden van de strategische discussies en inhoud van ons werk. En we ook ruimte creëren voor nieuwe ontwikkelingen en innovatie in de Bedrijfsvoering.”
Het RIVM brengt eind november 2020 de corona-inclusieve Volksgezondheid Toekomst Verkenning (c-VTV) uit.
De coronapandemie heeft een ongekende impact op onze maatschappij. De vraag is welke mogelijke toekomstige ontwikkelingen op het gebied van volksgezondheid en zorg ons nog te wachten staan. En hoe kunnen we ons, als maatschappij, daar het beste op voorbereiden.
Meer weten? Kijk op https://www.rivm.nl/volksgezondheid-toekomst-verkenning-vtv/c-vtv
Femke de Zwart werkt als arts Maatschappij en gezondheid bij het RIVM. “De uitbraak van het nieuwe coronavirus en de getroffen maatregelen zijn voor iedereen voelbaar. Ze hebben invloed op veel aspecten van onze gezondheid. Lichamelijk in de zin van de fysieke gezondheid, maar ook mentaal, hoe mensen zich voelen.”
Online is er veel informatie over psychische hulp beschikbaar, waardoor het voor mensen lastig kan zijn om te beoordelen waar ze betrouwbare informatie kunnen vinden. Remco Roos, de projectleider van het steunpunt vanuit ARQ: “Niet alle initiatieven voor hulp zijn even betrouwbaar en goed te vinden. Of het is niet duidelijk voor wie ze zijn bedoeld. Daarom is er in mei van dit jaar één informatie- en verwijscentrum opgericht om de mentale gezondheid te bevorderen.” Van alle initiatieven die daarop staan vermeld, is de kwaliteit bekend. Gecheckt is of ze betrouwbaar zijn en goed van kwaliteit.
Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen mensen die zelf zorgen of vragen hebben, mensen die anderen helpen zoals mantelzorgers, en zorgverleners. “We bieden informatie aan voor coronapatiënten, naasten en nabestaanden, en groepen in de maatschappij die extra hard getroffen worden door de maatregelen, zoals mensen met een psychische kwetsbaarheid of financieel gedupeerden,” aldus De Zwart. Zorgprofessionals en hulpverleners die zelf onder druk staan, kunnen ook op het Steunpunt terecht voor tips en doorverwijzingen. Daarnaast is er informatie voor leidinggevenden van zorgprofessionals, over hoe zij hun personeel kunnen ondersteunen.
Remco Roos (ARQ): 'Door verbinding met regionale en lokale initiatieven kunnen we zoveel mogelijk mensen helpen'
Een belangrijk uitgangspunt van het Steunpunt Coronazorgen is aansluiten bij reguliere en bestaande zorg- en ondersteuningsstructuren van de psychosociale hulpverlening. Denk aan bestaande hulplijnen, regionale zorgverleners en het Rode Kruis. Roos: “We streven ernaar om het bestaande aanbod makkelijk toegankelijk te maken, te bundelen en daar waar nodig aan te vullen. Door deze verbinding met regionale en lokale initiatieven kunnen we zo veel mogelijk mensen verwijzen en helpen.”
Het Steunpunt is zo ingericht dat het kan worden aangepast aan de behoeften. Die veranderen namelijk door de tijd heen, vertelt Roos. “In het begin van de coronacrisis ging het vooral over gezondheid en was er bijvoorbeeld veel aandacht voor de zorgverleners en de vele mensen op de IC’s. De afgelopen maanden gaat het meer over de impact op de maatschappij, mensen die hun baan verliezen. Zorgverleners en patiënten kunnen zich wat vergeten voelen. Het Steunpunt is er voor al deze doelgroepen.”
Femke de Zwart: 'We hebben de kennis van het hele RIVM tot onze beschikking, die we aanbieden bij de ondersteuning van de GGD’en of het ministerie van VWS'
ARQ en het RIVM houden, in samenwerking met de GGD’en, bij wat die veranderende behoeften zijn. Deze crisis duurt lang, waarbij de maatregelen grote impact hebben op bijna alle aspecten van ons dagelijks leven, benadrukt De Zwart. “Dat maakt de crisis heel complex. We willen daarom de behoeften van diverse groepen in de samenleving integraal vanuit een gezondheidsperspectief beoordelen. Dat is wenselijk, en meteen ook ingewikkeld. We hebben bij deze crisis te maken met andere samenwerkingspartners dan we gewend zijn bij acute rampen.”
Al voor de uitbraak van het nieuwe coronavirus werkte ARQ bij rampen en crises samen met het RIVM. Die samenwerking is nu geïntensiveerd en verloopt goed. ARQ is de kennispartner voor psychosociale ondersteuning bij rampen en crises. ARQ en het RIVM werken daarbij samen met het Nivel en GGD GHOR Nederland. In dit samenwerkingsverband heeft het RIVM vooral een coördinerende rol. Daarnaast is het kennismakelaar en verbinder. De Zwart: “We hebben de kennis van het hele RIVM tot onze beschikking, die we aanbieden bij de ondersteuning van de GGD’en of het ministerie van VWS.” Roos bevestigt dat: “We weten elkaar goed te vinden en kunnen zo snel handelen. Dat kunnen we in deze tijd goed gebruiken.”
Het Steunpunt Coronazorgen is in opdracht van het ministerie van VWS voor twee jaar ingericht. Al bij eerdere crises is een informatiepunt ingericht om ervoor te zorgen dat mensen op één punt terecht kunnen met al hun vragen. De eerste keer was dat na de vliegramp in de Bijlmermeer in 1992. De meest recente is MH17. Bij de coronacrisis ondersteunt het RIVM de GGD’en bij hun taak van nazorg. Die taak bestaat uit psychosociale hulpverlening en gezondheidsonderzoek. Het RIVM adviseert hen daarbij en levert kennis. |
Elk jaar krijgen 10.000 mensen in Nederland een ernstige pneumokokkenziekte waarvoor opname in het ziekenhuis nodig is. Hiervan worden jaarlijks ongeveer 6.000 mensen van 60+ opgenomen in het ziekenhuis. Van hen overlijden ongeveer 900 personen.
De uitnodiging voor de pneumokokkenprik voor ouderen is dit jaar nieuw. De Gezondheidsraad adviseerde in 2018 om mensen van 60 tot 80 jaar te beschermen tegen pneumokokken. Niet iedereen kan in één keer worden uitgenodigd. Daarvoor zijn er niet genoeg vaccins. Daarom zouden in 2020 de mensen van 60, 65, 70 en 75 jaar een uitnodiging krijgen. Deze sprong in vijf jaar is ingegeven doordat het vaccin gedurende vijf jaar werkt.
In april 2020 besloot de Gezondheidsraad de oudste groep voorrang te geven, vanwege hun kwetsbaarheid voor COVID-19 én voor pneumokokkenziekte. Vandaar dat nu eerst de groep 73 tot 79 jaar wordt uitgenodigd voor vaccinatie.
'Met onze samenwerkingspartners kwamen we tot een goede inrichting van het programma'
Margot Carpay (Centrum voor Bevolkingsonderzoek) vervult samen met Marloes Bongers (Centrum Infectieziektebestrijding) de rol van RIVM-projectleider implementatie pneumokokkenvaccinatie. Ook is ze programmamanager voor de griepvaccinatie. “Het is de bedoeling om uiteindelijk de hele groep van 60 tot 80 jaar beschermd te krijgen tegen pneumokokken. Mensen in deze leeftijdsgroep worden sneller en erger ziek. Bij het ouder worden neemt de afweer af. De pneumokokkenbacterie kan verschillende ziektes veroorzaken. In de groep ouderen komt longontsteking het meeste voor.”
Pneumokokkenziekte kan ook voor jonge kinderen extra gevaarlijk zijn. Vandaar dat zij via het Rijksvaccinatieprogramma een pneumokokkenprik krijgen. Ook risicogroepen – bijvoorbeeld mensen met sikkelcelziekte – krijgen al de pneumokokkenprik aangeboden.
Wat is pneumokokkenziekte?Pneumokokkenziekte is een verzamelnaam voor een aantal ziekten die door pneumokokkenbacteriën worden veroorzaakt. Mensen die ziek worden kunnen bijvoorbeeld een (ernstige) longontsteking, bloedvergiftiging of een hersenvliesontsteking krijgen. Volwassenen die ouder zijn dan 60 krijgen meestal longontsteking. Jonge kinderen krijgen meestal oorontsteking, neus-bijholte-ontsteking of longontsteking. Mensen met een ernstige pneumokokkenziekte worden opgenomen in het ziekenhuis. De meeste mensen worden weer beter nadat ze een pneumokokkenziekte hebben gehad. Maar je kunt er ook aan overlijden. Ook als iemand is genezen van een pneumokokkenziekte, kan diegene gezondheidsklachten blijven houden. Zoals hart- en/of longproblemen. |
Huisartsen versturen de uitnodiging voor de pneumokokkenprik aan de ouderen. Dit zal vaak tegelijk gebeuren met de verzending van de uitnodigingen voor de griepvaccinatie. Vaccinatie vindt plaats in oktober en november.
Margot Carpay: “De mensen die worden uitgenodigd voor de pneumokokkenprik komen ook in aanmerking voor de griepprik. Dan is het logistiek handig om beide vaccinaties te combineren op het spreekuur. De mensen hoeven dan maar één keer te komen.”
De organisatie van de vaccinaties is dit jaar extra ingewikkeld door de maatregelen rond het coronavirus. “Het zal de nodige inspanningen vragen bij de huisartsenpraktijk. Bij de griepprik staan mensen normaal gesproken in de rij. Hoe organiseer je dat nu in de praktijk, ook voor de pneumokokkenprik? Samen met de huisartsenorganisaties NHG en LHV keken we hoe je het spreekuur het beste kunt inrichten. Het is dit jaar echt anders dan anders.”
“Het RIVM heeft de regie in dit hele traject van de invoering,” zegt Margot Carpay. “We brengen partijen bij elkaar. Met hen kwamen we tot een goede inrichting van het programma. Ook verzorgt het RIVM de communicatie over de pneumokokkenvaccinatie voor algemeen publiek en de uitgenodigden voor de vaccinatie. En samen met de betrokken partijen werkten we aan deskundigheidsbevordering voor de uitvoerders. Ook dragen we zorg voor de monitoring en evaluatie.”
Zonder goede samenwerking met al die partijen kan het RIVM niet, benadrukt Margot Carpay. “Binnen het RIVM konden we de multidisciplinaire samenwerking tussen centra extra verstevigen. En met de externe partijen richtten we een structuur in waarin we konden samenwerken. Zo hadden we een projectgroep en een werkgroep die de materialen maakte, zoals een infographic voor de uitnodigingsbrief. In die werkgroep zaten onder meer huisartsenverenigingen NHG en LHV en de Stichting Nationaal Programma Grieppreventie.”
De verdere uitrol van de pneumokokkenvaccinatie voor andere leeftijdsgroepen is nog niet bekend door de gewijzigde situatie vanwege de COVID-19 pandemie. De Gezondheidsraad buigt zich nog over de planning.
Margot Carpay: “We hopen met de pneumokokkenvaccinatie straks 800 ziekenhuisopnames en 120 sterfgevallen per jaar te voorkomen. Dat is ons belangrijkste doel: ziekte, opnames en overlijdens voorkomen.”
Pneumokokkenprik voor ouderen in het kort
Meer weten? Kijk op rivm.nl. |
Claudia Molema promoveerde op 9 mei 2020 met haar onderzoek “Financial incentives in primary care lifestyle interventions”. De promotie vond deels online en deels in de aula van de universiteit van Tilburg plaats. Ruim 80 mensen volgden de livestream.
Claudia Molema werkte aan een ZonMw-project waarin werd onderzocht hoe acceptabel het wordt gevonden en hoe haalbaar het zou zijn om financiële prikkels toe te voegen aan een gecombineerde leefstijlinterventie (GLI). Gecombineerde leefstijlinterventies kunnen mogelijk een rol spelen in de behandeling van mensen met (een verhoogd risico op) diabetes mellitus type 2 en hart- en vaatziekten. Een financiële prikkel kan mogelijk bijdragen aan de motivatie tot deelname en/of gedragsverandering van individuen die in aanmerking komen voor de GLI. Molema’s onderzoek geeft inzicht in de houding en voorkeuren van patiënten en zorgprofessionals ten aanzien van financiële prikkels.
Titel proefschrift: Financial incentives in primary care lifestyle interventions
Promotores: prof. dr. L.A.M. van de Goor, prof. dr. ir. A.J. Schuit
Co-promotor: dr. G.C.W. Wendel-Vos
Op 10 juni 2020 promoveerde Eline de Vries met haar onderzoek 'Let's talk about value' - Grasping the concept of value in a population health management context aan Tilburg University. Haar promotie vond deels online en deels in de aula van de universiteit van Tilburg plaats.
Intensieve samenwerking van verschillende typen zorgaanbieders, verzekeraars en gemeenten in regionale initiatieven kan de waarde van zorg verhogen: meer gezondheid, niet per se tegen hogere uitgaven aan de zorg. Hiervoor is het nodig om de waarde van de zorg te meten, maar dit is nog niet zo eenvoudig. Dit blijkt uit promotieonderzoek van Eline de Vries van het RIVM en Tilburg University. In haar onderzoek kwam naar voren dat er in de regionale initiatieven behoefte is de waarde van de zorg beter te kunnen meten.
In de afgelopen decennia is de betaalbaarheid van westerse zorgsystemen onder druk komen te staan. Meer mensen kregen één of meerdere chronische aandoeningen. Daarnaast zijn er veel nieuwe (dure) medicijnen en medische technologieën beschikbaar gekomen. Westerse landen zijn daarom op zoek naar manieren om te kunnen voldoen aan de vraag naar zorg van de populatie, en tegelijkertijd de betaalbaarheid van de zorg te waarborgen, oftewel de waarde van zorg te verhogen.
Een manier om de waarde van de zorg te verhogen, is door een intensieve samenwerking van verschillende typen zorgaanbieders in regionale initiatieven. Door deze samenwerking kan de zorg beter worden afgestemd op de vraag van de persoon, zodat deze de zorg ontvangt die nodig is. Belangrijk is dat onnodige zorg en complicaties door verkeerde of uitgestelde zorg wordt voorkomen. Onderaan de streep levert dit meer gezondheid op, niet per se tegen hogere uitgaven aan de zorg. Hierdoor verhoogt de waarde van zorg.
Het onderzoek van De Vries laat zien dat zorgaanbieders, verzekeraars en gemeenten behoefte hebben om de waarde van zorg te kunnen meten. De waarde van zorg is de verhouding tussen wat in de zorg wordt geïnvesteerd (mensen en middelen) en wat het resultaat ervan is (gezondheid). Het is belangrijk om de waarde van de zorg te meten, zodat je vervolgens de juiste beslissingen kunt nemen om die waarde te verhogen.
De waarde van zorg kan gemeten worden met bestaande data, die beschikbaar is over vrijwel alle inwoners van Nederland. Deze kunnen op een goed beveiligde manier geanalyseerd worden. Een voordeel hiervan is dat bestaande data niet speciaal voor het onderzoek geregistreerd en verzameld hoeft te worden. Wel bestaan er nog vragen ten aanzien van privacy en bevoegdheid om op een grotere schaal, bijvoorbeeld door de regionale initiatieven zelf, deze data te kunnen gebruiken.
Als onderdeel van het onderzoek heeft De Vries gekeken naar nieuwe manieren om voor de zorg te betalen. Dat zou kunnen door groepen van zorgaanbieders een bedrag te betalen om de zorg voor een bepaalde doelgroep te organiseren. Omdat op deze manier een gezamenlijke financiële verantwoordelijkheid ontstaat, kan dit de samenwerking in de zorg verder bevorderen en zo de waarde van de zorg vergroten. Uit literatuuronderzoek blijkt dat er nog weinig bekend is over de effectiviteit van deze bekostigingsmodellen.
Titel proefschrift: 'Let's talk about value' - Grasping the concept of value in a population health management context.
Promotor: prof. dr. C.A. Baan
Co-promotores: dr. J.N. Struijs, dr. R. Heijink
Op 30 juni 2020 heeft Dingyu Liu met succes haar proefschrift verdedigd tijdens een online zitting bij de Universiteit Utrecht. Haar onderzoek, uitgevoerd in het kader van SPR (Strategisch Programma RIVM) project MARS, richtte zich op de effecten van biologische componenten en micro-organismen in fijn stof (BioPM). Het mechanistische onderzoek van Dingyu Liu heeft onderstreept dat emissies uit stallen waarin varkens, kippen of geiten zijn gehuisvest ook kunnen bijdragen aan respiratoire klachten zoals die in epidemiologisch onderzoek (bijvoorbeeld Veehouderij en gezondheid Omwonenden - VGO) zijn waargenomen.
De afgelopen decennia ging de aandacht voor fijn stof vooral uit naar verbrandingsproducten afkomstig van verkeer en industrie. Dingyu Liu heeft laten zien dat blootstelling aan BioPM (fijn stof met veel biologische materiaal) van veehouderijen verschillende facetten van allergische aandoeningen aan de luchtwegen bevorderen of remmen. Het hoofddoel van dit proefschrift was om te onderzoeken of micro-organismen of hun componenten in de binnenlucht van veehouderijen bijdragen aan het initiëren en/of verergeren van ademhalingssymptomen bij astmapatiënten.
De uitkomsten van SPR-project MARS dragen bij tot het begrijpen van de pathogenese van astma, met name over de impact die fijn stof afkomstig van verschillende bronnen kan hebben op astmapatiënten en de implicaties voor het verminderen van dergelijke blootstellingen.
De informatie in dit proefschrift kan bijdragen aan het definiëren van gezondheidgerelateerde blootstellingslimieten en wellicht om voorschriften voor boeren en bewoners vast te stellen. Bovendien kan de informatie een leidraad zijn voor het beleid ter vermindering van de meest schadelijke luchtverontreinigende stoffen. Dit kan bijdragen aan ziektepreventie en vermindering van de schadelijke uitstoot door de veehouderij.
Maatregelen om de blootstelling aan BioPM te verminderen zijn onder andere het vaker vervangen van bedding of van extra ventilatie en filtering. Het dragen van een stofmasker tijdens het werken in de stal kan het inademingsniveau van BioPM grotendeels verminderen en de acute nadelige ademhalingssymptomen dempen, maar dit wordt nog steeds niet routinematig gebruikt.
Titel proefschrift: Microorganisms and their components present in livestock ambient air in relation to respiratory symptoms
Promotores: prof.dr. F.R. Cassee, prof.dr. G. Folkerts
Co-promotores: dr.ir. M.E. Gerlofs-Nijland, dr. E. Pinelli Ortiz
Meer over het Strategisch Programma RIVM
Waarom kiest de ene persoon de aanbevolen, gezonde optie en de ander voor de één na beste optie? Volgens onderzoeker Kim Romijnders spelen bij gezondheidsafwegingen die mensen maken vaak dezelfde factoren een rol. Zij deed onderzoek naar twee onderwerpen waarbij deze afweging speelt: e-sigaretten en kindervaccinaties. Romijnders promoveerde op 10 september aan de Universiteit Maastricht.
Wanneer het gaat om je gezondheid zijn verschillende opties mogelijk: de gezondste, aanbevolen optie (niet roken, alle kindervaccinaties), de één na beste optie (e-sigaret, deel kindervaccinaties) en de ongezonde, niet-aanbevolen optie (roken, geen kindervaccinaties). Welke optie iemand kiest hangt o.a. af van de persoonlijke waarden of prioriteiten, eerdere ervaringen, meningen en sociale omgeving. Maar Romijnders wijst daarnaast ook sociaal-cognitieve factoren aan die de keuze bepalen: kennis, de perceptie van de kans en ernst van gevolgen en vertrouwen in informatie. Deze factoren spelen bij zowel roken als het nemen van vaccinaties een rol.
Er zijn ook verschillen in de afwegingen die mensen maken bij rookgedrag of het nemen van kindervaccinaties. Zo speelt het product zelf een grote rol bij de keuze voor e-sigaretten, waarbij de grote variatie aan smaken van e-vloeistoffen een belangrijke reden is voor interesse in de e-sigaret. De keuze om een kind wel, niet of gedeeltelijk te vaccineren wordt beïnvloed door de angst voor bijwerkingen van het vaccin en de angst voor de gevolgen van een infectieziekte (‘Mijn kind is ziek, had ik nu maar wel gevaccineerd’).
Romijnders onderzocht verder of mensen die kiezen voor de aanbevolen optie met betrekking tot hun gezondheid, oftewel de beste optie, die keuze weloverwogen maken. Dat bleek niet het geval. Mensen die niet roken en hun kind volledig vaccineren, gaven aan hun keuze van tevoren niet grondig af te wegen tegen de andere opties. Mensen die kiezen voor de één na beste optie, deden dit meer. Communiceren over de één na beste optie kan ertoe leiden dat mensen vaker kiezen voor de één na beste optie en niet voor de beste. Om te bepalen hoe we het beste kunnen communiceren over de één na beste optie is volgens Romijnders meer onderzoek nodig. Er zou daarbij aandacht moeten zijn voor de behoefte aan het ontvangen van informatie over álle mogelijke keuzes enerzijds en het effect en de waardering van deze informatie anderzijds.
Titel proefschrift: Next to Best Health Decisions; Exploring two cases: smoking behavior and childhood vaccination.
Promotor: prof. dr. H. de Vries
Co-promotores: dr. L. Mollema, dr. L. van Osch, dr. R. Talhout
Op 10 september 2020 promoveerde Babette Rump aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Haar promotieonderzoek richtte zich op verantwoorde zorg ten tijde van antibioticaresistentie. Wat is de impact van preventiemaatregelen op het leven van iemand die drager is van een resistente bacterie? Wat is de ethische draagwijdte en wat betekent dit voor het huidige beleid?
Titel proefschrift: Caring for the carrier - Responsible care in time of antimicrobial resistance. ISBN 978-94-90791-80-3
Promotores: prof. dr. M.E.J.L. Hulscher, prof. dr. M.F. Verweij, prof. dr. A. Timen
Zorgverleners die regelmatig nachtdiensten draaien, hebben een groter risico op griep- en luchtwegklachten dan hun collega’s die alleen overdag werken. De slechtere ervaren slaapkwaliteit van nachtwerkers verklaart voor een deel dit verhoogde risico op deze gezondheidsklachten. Dat concludeert RIVM-onderzoeker Bette Loef in haar proefschrift over de invloed van nachtwerk op de gezondheid, leefstijl, en afweer van zorgverleners. Ze promoveerde op 24 september 2020 aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
In de gezondheidszorg werken veel mensen afwisselend dag-, avond-, en nachtdiensten. Het werken in ploegendienst, en voornamelijk wanneer sprake is van nachtwerk, kan leiden tot schadelijke gezondheidseffecten. Eerder onderzoek van Loef laat zien dat zorgverleners die minimaal één keer per maand nachtdiensten draaien 20 procent meer kans op griep- en luchtwegklachten hebben dan personeel dat alleen dagdiensten draait.
Loef bekeek ook of de leefstijl en afweer van nachtwerkers anders waren dan die van dagwerkers om te onderzoeken of dit mogelijke verschillen in gezondheid kan verklaren. Hieruit bleek dat de slechtere ervaren slaapkwaliteit van nachtwerkers een deel van hun verhoogde risico op griep- en luchtwegklachten kon verklaren. Voor de andere leefstijlgedragingen zag Loef dat nachtwerkers over het algemeen een vergelijkbare slaapduur, beweegpatroon in de vrije tijd en eetfrequentie hebben als dagwerkers. Het verbeteren van de ervaren slaapkwaliteit kan volgens de promovenda een nuttig aanknopingspunt zijn voor toekomstig interventieonderzoek.
Voor haar onderzoek, een samenwerking tussen RIVM en Amsterdam Universitair Medisch Centrum, volgde Loef 600 zorgverleners, werkzaam binnen verschillende ziekenhuizen in Nederland. Dat deed ze een half jaar lang tijdens het griepseizoen met een speciaal ontwikkelde smartphone app. In deze app konden de zorgverleners dagelijks aangeven of ze griep- of luchtwegklachten hadden. De app identificeerde vervolgens episodes van dergelijke klachten.
Titel proefschrift: Shift work: Health, lifestyle, and immunological effects
Promotor: prof.dr. A.J. van der Beek
Co-promotores: prof.dr. K.I. Proper, prof.dr. D. van Baarle
HPV humaan papillomavirus-infecties komen sinds de start van het HPV-vaccinatieprogramma behalve bij gevaccineerde vrouwen ook minder voor bij ongevaccineerde vrouwen en heteroseksuele mannen. Er is sprake van groepsbescherming. Dit blijkt uit het promotieonderzoek van Petra Woestenberg naar de effecten van de HPV-vaccinatie voor meisjes die in 2009 binnen het Rijksvaccinatieprogramma is gestart. Ze promoveerde op 30 september 2020 aan de Universiteit Maastricht.
Meisjes krijgen in het jaar dat zij 13 worden een uitnodiging voor HPV-vaccinatie. Daarmee zijn zij tenminste tot 8 jaar na vaccinatie goed beschermd tegen de 2 typen HPV (16 en 18). Deze typen veroorzaken 70% van alle gevallen van baarmoederhalskanker. Uit het onderzoek van Woestenberg blijkt ook dat het vaccin bescherming biedt tegen een aantal andere typen HPV die ook kanker kunnen veroorzaken. Dit wordt kruisbescherming genoemd. Verder lijkt het erop dat het bestaande vaccin deels bescherming biedt tegen anogenitale wratten.
Uit de gegevens tot 8 jaar na de start van het vaccinatieprogramma blijkt dat er sprake van is groepsbescherming: HPV-infecties door HPV16 en 18 en de typen waarvoor kruisbescherming is aangetoond, komen minder voor bij heteroseksuele mannen. Bij ongevaccineerde vrouwen is bescherming aangetoond tegen de HPV-typen in het vaccin.
Voor haar proefschrift baseerde Woestenberg zich op data uit de PASSYON-studie. In deze studie, die tegelijk startte met het HPV-vaccinatieprogramma, wordt elke 2 jaar een dwarsdoorsnedeonderzoek gedaan onder jongeren van 16-24 jaar die centra seksuele gezondheid bezoeken. Zij werden o.a. op verschillende typen HPV getest. Op basis van deze gegevens is het directe (individuele) effect van de vaccinatie gemeten en in hoeverre het voorkomen van HPV-infecties in de bevolking is veranderd.
Titel proefschrift: Measuring the effects of HPV16/18 vaccination on HPV positivity and anogenital warts. ISBN: 978-94-6380-896-5
Promotor: prof. dr. C.J.P.A. Hoebe
Co-promotores: dr. J.A. Bogaards, dr. B.H.B. van Benthem