
November 2020 | Jaargang 31, nummer 2
https://magazines.rivm.nl/2020/10/infectieziekten-bulletin
In de afgelopen week (week 44) zijn 64.087 nieuwe meldingen van COVID-19 ontvangen, dit zijn 3.455 (-5%) meldingen minder dan de week daarvoor. Vooral in de laatste dagen zagen we een lager aantal meldingen. Dat lijkt een effect van de maatregelen die eind september en medio oktober van kracht werden. In de leeftijdsgroepen boven de 60 jaar is een daling van het aantal positief geteste personen nog niet te zien. Het verschil tussen het aantal meldingen in jongere en oudere leeftijdsgroepen is deze week weer kleiner geworden (figuur 1).
.Figuur 1. Aantal meldingen per 100.000 inwoners, per leeftijdsgroep, van 21 september t/m 1 november (Bron: RIVM)
In 16 van de 25 GGD regio’s is het aantal meldingen van positieve COVID-19 testen afgenomen. In de regio’s Amsterdam-Amstelland en Hollands-Midden is de grootste afname in het aantal nieuwe meldingen zichtbaar; ten opzichte van de week ervoor is het aantal meldingen met minstens 20% gedaald. De regio’s met het hoogste aantal meldingen per 100.000 inwoners zijn Rotterdam-Rijnmond, Zuid-Holland-Zuid en Midden- en West-Brabant, deze regio’s hadden meer dan 500 meldingen per 100.000 inwoners. Het reproductiegetal van 16 oktober is 1,11 (95% BI 1,09 - 1,13). Het aantal besmettelijke personen ligt op ruim 166.000 (range 120.000 - 210.000).
Van 26 oktober tot en met 1 november zijn er 295.147 personen getest in de GGD-teststraten, dit zijn ruim 26.500 personen minder dan in de week ervoor. De uitslag is bekend van 292.613 personen. Van deze groep testten 48.495 mensen positief. Het percentage positieve testen is nog hoog (16,6%), maar daalt sinds juli 2020 voor het eerst in vergelijking met de voorgaande week.In bijna alle regio’s daalde het percentage positieve testen. Er zijn echter grote verschillen tussen de regio’s. De regio’s met het laagste percentage positieve testen waren Groningen, Fryslân en Drenthe (<10%) en de regio’s met de hoogste percentages waren Rotterdam-Rijnmond en Zuid-Holland-Zuid ( >20%) (figuur 2).
Figuur 2. Links het aantal door de GGD gemelde positieve COVID-19 meldingen per veiligheidsregio van afgelopen week (28 oktober – 3 november). Rechts het percentage (%) positief van de GGD testraten per veiligheidsregio van afgelopen kalenderweek.
De afgelopen week registreerde Stichting NICE 1.966 mensen die vanwege COVID-19 op de verpleegafdelingen zijn opgenomen, dit zijn 227 nieuwe opnames meer dan de week daarvoor (+13%). Het aantal geregistreerde opnames op de intensive-care-afdelingen (IC) was deze week 312, iets minder dan de week ervoor, toen er 333 nieuwe opnames werden geregistreerd op de IC's (-3,5%).Het CBS meldt in de week van 19 tot en met 25 oktober, net als in de voorgaande weken, een hogere sterfte dan verwacht. De sterfte in deze week was bijna 600 overlijdens hoger dan verwacht. Ook het RIVM houdt sterftecijfers wekelijks bij. In de meest recente data van het RIVM van 15 tot en met 21 oktober, is de sterfte licht verhoogd in de leeftijdsgroep 55-64 jaar, verhoogd in de leeftijdsgroep 65-74 jaar en sterk verhoogd in de leeftijdsgroep 75 jaar en ouder.
Voor een uitgebreider overzicht verwijzen we u naar het wekelijkse rapport over de Epidemiologische situatie van COVID-19 in Nederland. Epidemiologische curves van meldingen, ziekenhuisopnames en overlijdens zijn hier te vinden. Dagelijks worden de open data van COVID-19 bijgewerkt. (Bronnen: RIVM , Osiris, GGD GHOR, Stichting NICE, CBS.
Op de meeste eilanden van het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden zijn sinds augustus relatief grote uitbraken van COVID-19 (figuur 3). Door de strenge maatregelen lijkt het aantal nieuwe besmettingen de afgelopen weken langzaam weer te dalen. Op 28 oktober waren er nog 283 patiënten met COVID-19 op Curaçao, 153 op Aruba, 59 op Sint Maarten, 5 op Bonaire. Op Saba en Sint Eustatius waren geen patiënten met COVID-19. Met deze afname neemt de druk vanuit het bedrijfsleven op de lokale overheden toe om de beschermingsmaatregelen te versoepelen, in het bijzonder die betrekking hebben op toerisme en (interinsulair) reizen. Dit zijn ingewikkelde maar noodzakelijke afwegingen waarbij het testbeleid een belangrijke rol speelt.
Sinds begin september nam op Curaçao het aantal COVID-19 patiënten toe. Deze toename lijkt zich nu te stabiliseren met 15 tot 20 positieve testen per dag. Er zijn op het moment 3 patiënten opgenomen in het ziekenhuis, waarvan 2 op de IC-afdeling. Er zijn tot nu toe 907 bevestigde patiënten op Curaçao gemeld, waarvan 1 is overleden.
Op Aruba werden in de maanden augustus en september meer dan 50 mensen per dag positief getest voor COVID-19, met een percentage positieve testen van bijna 40%. Ook de ziekenhuiscapaciteit was zwaar belast. Inmiddels worden er nog ongeveer 10 mensen per dag positief getest en is het percentage positieve testuitslagen gedaald tot 15%. Er liggen nog 11 patiënten in het ziekenhuis, waarvan 3 op de IC-afdeling. In totaal zijn op Aruba 4.455 patiënten met COVID-19 gemeld, waarvan 37 zijn overleden.
Op Sint Maarten was de uitbraak half augustus op het hoogste punt, met ongeveer 20 nieuwe besmettingen per dag en ongeveer 20% positieve testuitslagen. Afgelopen week werden er 5-10 nieuwe patiënten per dag gemeld en werden 6 patiënten opgenomen in het ziekenhuis. Het percentage positieve testen is gedaald tot 12%. In totaal zijn er op Sint Maarten 805 COVID-19- patiënten gemeld, waarvan 22 zijn overleden. Ook op Saint Martin, de Franse kant van het eiland, is een daling van het aantal nieuwe patiënten te zien.
Op Bonaire werden in september veel nieuwe patiënten gemeld; met ongeveer 7 patiënten per dag gedurende de piek. Begin oktober was de uitbraak geheel onder controle en werden er bijna 3 weken geen nieuwe patiënten gezien. Op 27 oktober werden voor het eerst weer 3 nieuwe patiënten gemeld, alle 3 importinfecties vanuit Nederland. In totaal rapporteerde Bonaire 134 COVID-19 patiënten, waarvan 3 personen zijn overleden.
Op Sint Eustatius en Saba is de situatie al geruime tijd zeer rustig. De laatste patiënt op Sint Eustatius werd gemeld op 9 oktober en op Saba op 1 augustus. In totaal zijn er op Sint Eustatius 14 COVID-19-patiënten gerapporteerd en op Saba 5. (Bron: COVID-19 casusregister Dutch Caribbean)
Figuur 3. Aantal COVID-19-meldingen in Caribisch Nederland, 1 juli-28 oktober 2020*. (Bron: COVID-19 casusregister Dutch Caribbean)*Deze figuur is gebaseerd op datum eerste ziektedag. Indien deze ontbrak of persoon asymptomatisch was is datum van testen gebruikt. Van de meest recente casus is vaak de meldingsdatum gebruikt i.v.m. het ontbreken van aanvullende informatie
Het aantal meldingen van COVID-19 per 100.000 inwoners stijgt sinds ruim 3 maanden in de landen van de Europese Unie (EU), Liechtenstein, Noorwegen en IJsland (EER- Europese Economische Ruimte ) en het Verenigd Koninkrijk. Gedurende de 2 weken voor 25 oktober werden er 360 mensen met COVID-19 gemeld per 100.000 (range tussen landen: 38–1453). De huidige 14-daagse incidentie in Nederland van 772 meldingen per 100.000 inwoners wordt in Europa alleen overstegen door België, Tsjechië, Luxemburg, Slovenië en Liechtenstein, met respectievelijk 1499, 1481, 917, 878 en 797 meldingen per 100.000 inwoners in de afgelopen 14 dagen. Hoge en stijgende incidenties zijn aan de orde in 28 Europese landen. Figuur 4 toont het aantal meldingen in de afgelopen 14 dagen in de EU/EEA en het Verenigd Koninkrijk per 100.000 mensen per regio. (Bron: ECDC)
Figuur 4. Aantal COVID-19-meldingen in de afgelopen 2 kalenderweken (week 42 en 43) in de EU/EEA en het Verenigd Koninkrijk per 100.000 inwoners per regio (Bron: ECDC)
In oktober is bij een man een infectie met het westnijlvirus vastgesteld. De man is niet recent in het buitenland geweest. Hij heeft het virus mogelijk in de regio Utrecht opgelopen door een muggenbeet. In deze regio zijn in augustus en september vogels en muggen gevonden met het westnijlvirus. Het is de eerste keer dat iemand in Nederland een infectie met dit virus heeft opgelopen. De patiënt had een klinisch beeld passend bij virale encefalitis, waarvoor hij werd opgenomen in het ziekenhuis. De eerste ziektedag was eind augustus. De initiële diagnose was gebaseerd op een positieve WNV- IgM en IgG Elisa. De patiënt had stijgende antistoftiters gedurende het ziektebeeld. Een aanvullend volbloed monster afgenomen in oktober was RT-PCR positief voor WNV-RNA lineage 2 en niet voor WNV lineage 1 in de cellulaire fractie. De patiënt was negatief getest voor usutuvirus en tekenencefalitisvirus. Dit zijn verwante virussen die beide endemisch zijn in Nederland. De patiënt was onder andere in de regio geweest, waar in augustus voor het eerst WNV gevonden is bij een grasmus in een natuurgebied bij Haarzuilens. De vogel werd onderzocht in het kader van het onderzoeksproject One Health PACT (OH-PACT). In dit onderzoek wordt onder andere gekeken naar het vóórkomen en voorspellen van muggen-overdraagbare virussen in Nederland. Naar aanleiding van deze vondst is er een bericht uitgegaan naar de Nederlandse laboratoria en specialisten om alerter te zijn op infectie met het westnijlvirus. Dat het virus in de regio Utrecht circuleerde werd bevestigd onderzoek uitgevoerd bij muggen en de vondst van nog 3 positieve vogels. Naast levende vogels worden sinds juli 2020 op 16 vogelringlocaties ook muggen verzameld. Daarnaast worden dode vogels ingestuurd via het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) voor WNV- en usutuvirusdetectie. Er zijn tot nu toe geen dode vogels gevonden die positief waren voor het westnijlvirus.
WNV wordt door muggen van voornamelijk het geslacht Culex verspreid en het virus vermeerdert zich in vogels. De muggen raken geïnfecteerd doordat zij zich voeden op besmette vogels. Daarna verspreiden deze muggen het virus naar andere vogels en soms ook naar mensen en andere zoogdieren, zoals paarden. Mensen en paarden kunnen daar ziek van worden, maar worden gezien als eindgastheren en dragen dus niet bij aan de verdere verspreiding via muggen. WNV-infecties kunnen mogelijk ook opgelopen worden via bloed- of plasmadonatie. Bij mensen en paarden verloopt de infectie veelal zonder klinisch relevante symptomen. Bij de mens verloopt 80% van de WNV-infecties asymptomatisch, 20% krijgt milde symptomen zoals koorts of een griepachtig ziektebeeld en eventueel huiduitslag. Bij 1% van de patiënten kan de infectie leiden tot acute slappe verlamming door (meningo-)encefalitis, meningitis of myelitis.
Het westnijlvirus heeft zich de laatste tientallen jaren verspreid over grote delen van de wereld. De ziekte komt al geruime tijd voor in het zuidoosten van Europa en in het Middellandse zeegebied. De afgelopen jaren breidde de ziekte zich uit richting Centraal-Europa, waaronder het centrale deel van Duitsland. Verdere verspreiding naar West-Europa lag in de lijn der verwachting (figuur 5). Het transmissieseizoen voor WNV in Europa loopt doorgaans van juni tot november. De surveillance in liquor van mensen met onbegrepen neurologische klachten is, in samenwerking met ziekenhuizen in de betreffende regio, geïntensiveerd. Met de weersomslag van afgelopen weken loopt het muggenseizoen ten einde. Daarmee wordt het risico op het oplopen van een infectie met WNV via muggen steeds kleiner.Voorafgaand aan het volgende muggenseizoen zullen adviezen en eventuele verdere acties worden voorgesteld. (Bronnen: RIVM, LCI-richtlijn WNV, One Health PACT, ECDC, GGD regio Utrecht, Eurosurveillance)
Figuur 5. Aantal gerapporteerde mensen met een WNV-infectie in EU/EEA-landen en EU-buurlanden; transmissieseizoen 2020 (laatste update 29 oktober 2020) (Bron: ECDC)
Het Robert Koch Instituut meldde begin september een toename van het aantal patiënten met tekenencefalitis (TBE) met 14%. Als oorzaak voor deze toename werd onder andere een verhoogd expositierisico door vrijetijdsbesteding in de natuur genoemd, samenhangend met maatregelen omtrent COVID-19. Tevens werd een opvallend groot aantal teken gesignaleerd, met name volwassen stadia. Zowel larven, nimfen als volwassen teken voeden zich met bloed van gastheren. Ten opzichte van het nimfstadium, draagt een groter deel van de volwassen teken het virus bij zich. Hiervan uitgaande neemt ook de kans toe door een geïnfecteerde teek gebeten te worden. Vaccinatie wordt geadviseerd in hoogrisicogebieden.
Uit de meldingscijfers voor tekenencefalitis van de gezondheidsautoriteiten van Zwitserland en Duitsland is zichtbaar dat deze verhoogde incidentie in Duitsland heeft doorgezet en ook in Zwitserland duidelijk zichtbaar was in vergelijking met de voorgaande jaren. Het aantal meldingen in beide landen overstijgt in 2020 het totaal aantal patiënten dat is gemeld in 2018, het piekjaar met tot nog toe de meeste meldingen. Tot en met 28 oktober (week 43) september 2020 heeft Duitsland 646 gevallen gerapporteerd in 2020, vergeleken met 444 in heel 2019 en 583 in heel 2018. In Duitsland zijn de meeste meldingen (ongeveer 90%) afkomstig uit de zuidelijke regio's van de deelstaten Baden-Württemberg en Beieren. De Duitse gezondheidsautoriteiten stellen dat de toename dit jaar waarschijnlijk deels te wijten is aan het feit dat meer Duitsers dit jaar de zomervakantie hebben doorgebracht in populaire recreatiegebieden in het zuiden van het land. Het Zwitserse Federale Bureau van Volksgezondheid meldt dit jaar tot en met 27 oktober (week 43) totaal 435 gevallen, vergeleken met 375 op dit moment in 2018 en 262in 2019.(Bronnen: RKI ; BAG, Bayerisches Landesamt für Gesundheit und Lebensmittelsicherheit , BAG_2)
Op 15 oktober stond een artikel in Eurosurveillance over het usutuvirus (USUV) bij wilde vogels in het Verenigd Koninkrijk. Het virus werd in juli en augustus 2020 vastgesteld bij enkele wilde vogels in de omgeving van Londen. Sequentiedata van het virus lieten een 100% overeenkomst zien met USUV African 3.2 lineage dat was vastgesteld bij een vogel in Nederland in 2018. De auteurs concluderen, op basis van surveillancedata sinds 2005 over wilde vogels met onder andere het usutuvirus, dat dit de eerste maal is dat dit virus overtuigend in wilde vogels in het Verenigd Koninkrijk is vastgesteld. Dit is een bewijs dat in het huidige klimaat in de omgeving van Londen transmissie van USUV tussen muggen en vogels mogelijk is. Pas als USUV de komende jaren in meer gebieden in het Verenigd Koninkrijk wordt gevonden kan het virus als endemisch beschouwd worden. (Bronnen: HAIRS, Eurosurveillance 2020)
Denemarken heeft een Shigella sonnei-uitbraak gemeld die waarschijnlijk veroorzaakt werd door geïmporteerde verse munt. Tot dusver werden 44 patiënten (30 vrouwen en 14 mannen, 0-75 jaar) in de maanden augustus en september gediagnosticeerd met een Shigella sonnei-infectie: kweekpositief en/of PCR-positief voor het ipaH-gen, een marker voor alle Shigella-soorten en entero-invasieve E. coli . Dertien mensen werden in het ziekenhuis opgenomen. De patiënten kwamen voornamelijk uit de regio Hovedstaden, waar ook Kopenhagen ligt.
Uit interviews met de patiënten bleek dat zij niet op reis waren geweest. Van de 36 patiënten gaven er 24 aan verse munt te hebben gegeten voordat zij ziek waren geworden, en dat ze de munt tussen half tot eind augustus hadden gekocht. Tweeëntwintig van deze 24 patiënten hadden het kruid gekocht bij een lokale groenteboer of bazaar in en rond Kopenhagen en niet via supermarktketens. Het brononderzoek was lastig omdat de muntverkopers verschillende leveranciers hadden en verschillende soorten munt hadden ingekocht in verschillende verpakkingen. Ook het ontbreken van kassabonnen voor de aankopen van de munt bemoeilijkte het onderzoek.
De relatief korte duur van de uitbraak gaf aan dat er waarschijnlijk maar één of enkele besmette partijen munt waren. Vanwege de korte houdbaarheid van het kruid gaat men ervan uit dat er geen besmette munt meer op de markt is en er dus geen risico is dat meer mensen besmet raken.De Deense veterinaire en voedseladministratie heeft de munt in beslag genomen zonder traceerbaarheidsgegevens. Er zijn enkele muntmonsters getest waarvan de uitslagen nog niet bekend zijn. Deze uitbraak geeft aan dat verse kruiden altijd grondig moeten worden gewassen of kort geblancheerd voordat ze worden gegeten. De uitbraak lijkt beperkt tot Denemarken. (Bron: Statens Serum Institut)
B. Schimmer, Centrum Infectieziektebestrijding, RIVM, Bilthoven
Infectieziekten Bulletin, jaargang 31, nummer 2, november 2020
De belangrijkste gastheer voor PUUV is de rosse woelmuis (Myodes glareolus). De muis scheidt het virus uit via feces, urine en speeksel. Mensen kunnen geïnfecteerd raken door direct contact met deze excreta of door het inademen van aerosolen van ingedroogde excreta, bijvoorbeeld bij het vegen van een schuur.
De kans op besmetting met PUUV is afhankelijk van de aanwezigheid van rosse woelmuizen en de PUUV-prevalentie bij deze muizen. De hoeveelheid rosse woelmuizen kan goed voorspeld worden aan de hand van mastdata (zaadproductie van beuk en eik). Met een Poisson regressiemodel kan de incidentie van infecties bij mensen gemodelleerd worden en kan dus worden voorspeld of er een verhoogd risico is op PUUV-infecties. Hiervoor gebruiken we mast- en temperatuurdata als voorspellers en patiëntmeldingen uit het verleden als uitkomstvariabele. Details van dit model worden elders beschreven (1, 2). In 2019 werd een verhoogd risico op PUUV-infecties voorspeld (3). Dat werd uiteindelijk ook teruggezien in het aantal besmettingen (38), terwijl over de periode 2010 tot en met 2017 gemiddeld 23 besmettingen per jaar waren gemeld, met een spreiding van 4 tot 50.
Figuur 1 geeft de voorspelling weer voor 2020. In 2020 verwachten wij een lager aantal PUUV-patiënten dan gemiddeld. De aantallen gemelde patiënten tot en met eind september ondersteunen deze voorspelling. Het is interessant dat er ook pieken lijken op te treden aan het einde van het jaar, vooral in december. Deze pieken worden niet verklaard door ons model. In een onderzoek wordt gesuggereerd dat als het kouder wordt de rosse woelmuizen naar huizen trekken (4).
Figuur 1. Aantal patiënten met een PUUV-infectie per maand (donkergrijs staafdiagram) met modelmatige voorspelling van het aantal patiënten in blauw met 95% betrouwbaarheidsinterval (grijs). Voor de voorspelling van een bepaalde maand zijn alleen de mastdata van voorgaande maanden genomen en de gemiddelde temperatuur in die maand over de voorgaande jaren. Voor september 2018 en 2019 convergeerde het algoritme niet en kan dus geen goede schatting worden geven- deze waarden zijn daarom weggelaten
Ondanks de lagere voorspelling blijft het belangrijk om alert te zijn als patiënten zich melden met klachten die mogelijk wijzen op PUUV-besmetting: acute koorts, hoofdpijn en malaise, misselijkheid, braken en pijn in buik en lage rug. Sinds december 2008 zijn hantavirusinfecties bij mensen meldingsplichtig.Meer details staan in de richtlijn Hantavirusinfectie van de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI).
M. Maas, A. Swart, Centrum Infectieziektebestrijding, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven
Infectieziekten Bulletin, jaargang 31, nummer 2, november 2020
Wozoco’s zijn woonvoorzieningen voor (soms deels) zorgbehoevende ouderen waar wonen en zorg contractueel gescheiden worden aangeboden. Volgens het door het ABR Zorgnetwerk Noord-Nederland opgestelde regionale risicoprofiel, zijn wozoco's risicolocaties voor de verspreiding van Bijzondere Resistente Micro-Organismen (BRMO). Binnen deze woonvoorzieningen is aandacht voor infectiepreventiemaatregelen belangrijk. Het aantal en de locaties van wozoco’s in Noord-Nederland zijn niet bekend. Verder is weinig bekend over de mate van infectiepreventie in wozoco’s en daarmee over de behoefte aan ondersteuning van partners binnen het zorgnetwerk. Het doel van het onderzoek was erop gericht om een inventarisatie te maken van de wozoco’s in Noord-Nederland en om informatie te krijgen over hun infectiepreventiebeleid, over de (eind)verantwoordelijkheid hiervoor en over de gebruikte richtlijnen en/of protocollen.
Er bestaan enkele richtlijnen op het gebied van BRMO-bestrijding die van belang zijn voor wozoco’s. De richtlijn voor Verpleeghuis, Woon- en Thuiszorg (VWT) ) van de Werkgroep Infectie Preventie (WIP) is verlopen en vervangen door de WIP-richtlijn voor Verpleeghuizen, Woonzorgcentra en Kleinschalig Wonen (VWK). Dit betekent dat er geen actuele richtlijn is voor de thuiszorg, ook niet als die zorg levert in wozoco’s. Wel heeft het Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid (LCHV) hygiëne-adviezen opgesteld voor de thuiszorg. En in de BRMO-richtlijn van de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI) staat wanneer en welke extramurale infectiepreventiemaatregelen moeten worden genomen. De Landelijke kennisorganisatie voor langdurige zorg (Vilans) heeft protocollen opgesteld over hoe risicovolle handelingen uitgevoerd moeten worden.
Aan de hand van verschillende zoekstrategieën (figuur 1) hebben wij via het internet 135 wozoco-locaties kunnen identificeren. We hebben hen per email benaderd voor deelname aan een internetenquête over aard en grootte van de instelling en over het beleid en borgen van de infectiepreventie. Woningcorporaties bleken geen rol te hebben in de infectiepreventie en reageerden niet of verwezen ons door naar betrokken thuiszorgorganisaties. Uiteindelijk deden 29 wozoco’s mee aan het onderzoek (figuur 1). Uit telefonisch contact met een aantal non-responders bleek dat zij een groep vormen van vooral kleine wozoco’s die onder beheer staan van woningbouwverenigingen. Deze groep was uiteindelijk ondervertegenwoordigd in de deelnemersgroep. Van de 29 deelnemende wozoco’s hadden 4 meer dan 200 bewoners en 10 minder dan 25 bewoners. De vragenlijsten werden verzonden naar de directies van de instellingen.
Figuur 1. Selectie van deelnemende wozoco's
We kunnen alleen globale conclusies trekken uit dit onderzoek. Kleinere wozoco’s die onder het beheer van woningcorporaties vallen, zijn ondervertegenwoordigd in dit onderzoek. De wozocomedewerkers die de vragenlijsten beantwoordden hebben verschillende functies binnen de instellingen. Dit kan een vertekend beeld hebben gegeven, omdat niet elke respondent even goed op de hoogte is van het eigen beleid.
In 45% van de wozoco’s worden zorg en verpleging geleverd door een en dezelfde thuiszorgorganisatie. Zij hebben interne zorgteams die de WIP-richtlijn VWK hanteren. Bij de andere wozoco’s zijn verschillende thuiszorgorganisaties betrokken. Hun medewerkers leveren ook buiten de wozoco zorg. Omdat er geen WIP-richtlijn meer is voor de thuiszorg moeten deze thuiszorgorganisaties hun eigen beleid ontwikkelen op basis van de VWK-richtlijn, de LCHV-richtlijn en de verouderde VWT-richtlijn. Deze richtlijnen waren beperkt bekend.
Bij het formuleren van beleid op het terrein van de infectiepreventie heeft een deskundige infectiepreventie een centrale plaats. Ruim de helft van de wozoco’s kan een deskundige infectiepreventie inschakelen, maar dan op afstand via de zorgorganisatie. Hetzelfde geldt voor de aanwezigheid van een infectiepreventiecommissie. Een infectiepreventiecommissie waarin de deskundige infectiepreventie een centrale rol heeft, formuleert onder verantwoordelijk van het bestuur van de zorginstelling, het infectiepreventiebeleid als onderdeel van het kwaliteitsbeleid.
Vanwege het verschil in met name het beheer, maar ook in omvang, historie en cultuur van de diverse wozoco’s, lijkt een volstrekt uniform beleid niet haalbaar en aangewezen. De meest pragmatische benadering voor verbetering van infectiepreventie lijkt om voor een beperkt aantal onderdelen apart beleid op te stellen. Omdat er meerdere thuiszorgzorginstellingen betrokken zijn zou dergelijk beleid de informatie-uitwisseling over infectierisico’s en maatregelen tussen die thuiszorginstellingen, ook op het terrein van BRMO, dienen te borgen.En in wozoco’s met 1 thuiszorgorganisatie dient het infectiepreventiebeleid geformuleerd te worden op basis van de VWK-richtlijn. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de instelling die de locatie beheert. Een voorwaarde voor goed beleid is de betrokkenheid van een deskundige infectiepreventie.
Woningcorporaties hebben geen formele rol bij infectiepreventie. Zij kunnen wel een rol hebben bij het initiëren en bevorderen ervan in het kader van zorg voor bewoners. De regionale zorgnetwerken kunnen daarbij ook een rol spelen, eventueel in samenwerking met Aedes, de koepelorganisatie van woningcorporaties.
Met dit onderzoek kunnen wij geen volledige uitspraak doen over de staat van de infectiepreventie in wozoco’s en zeker niet in de individuele instellingen. Het onderzoek kende sterke beperkingen die al eerder zijn genoemd. De non-respons lijkt voornamelijk bij de kleine wozoco’s te liggen. Wij kunnen de representativiteit van het onderzoek dan ook niet garanderen. Het onderzoek is indicatief van aard. Een diepgaander onderzoek zou goed zijn, maar dit zal intensieve voorbereiding vergen vanwege de verschillen tussen wozoco’s. Betrokkenheid van de koepelorganisaties lijkt ons daarbij aangewezen.
L. Hilvering, L. van Sambeek, W. Niessen, GGD Groningen
Correspondentie
Infectieziekten Bulletin, jaargang 31, nummer 2, november 2020
Handenwassen wordt beschouwd als meest effectieve manier om verspreiding van infectieziekten te voorkomen. (1) Echter, een overtuigend bewijs hiervoor ontbreekt vooralsnog. (3) Dit is de conclusie van een meta-analyse van de gegevens uit 18 studies (randomized controlled trials; RCT) naar het effect van handhygiëne interventies op het verminderen van infectieziekten bij basisschoolleerlingen (1). De studies waren over het algemeen van lage kwaliteit. Regelmatig en goed handen wassen kan mogelijk infectieziekten verminderen bij basisschoolleerlingen, maar er is meer onderzoek nodig om dat aan te kunnen tonen. (3)In de literatuur worden wel aandachtspunten omschreven met betrekking tot handhygiëne op basisscholen. Uit internationaal onderzoek blijkt dat de kwaliteit van de sanitaire voorzieningen op veel basisscholen onvoldoende is om infectieziekten te voorkomen: er zijn geen papieren handdoekjes en zeep, geen gescheiden toiletblokken per groep en er is sprake van kennistekort over het hoe, wanneer en waarom van handen wassen. (3-9) Andere factoren die een negatieve invloed hebben op handhygiëne gaan over gedrag: ‘anderen kinderen wassen ook niet hun handen’ en ‘er is geen tijd om de handen te wassen’. Wel blijkt dat het hygiënegedrag van kinderen positief beïnvloed wordt door aanmoediging, reminders en het uitleggen van het belang van handen wassen. (9) We hebben geen studies gevonden die ingaan op de Nederlandse situatie.
Het Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid (LCHV) van het RIVM heeft in 2009 de Hygiënerichtlijn opgesteld en deze herzien in 2016. (2) Hierin staan de minimale normen voor een goed hygiënebeleid waaraan een basisschool moet voldoen om transmissie van micro-organismen in deze omgeving zo veel mogelijk te voorkomen. Zowel aspecten van de fysieke omgeving, waaronder het op orde zijn van de faciliteiten, als de uitvoer van persoonlijke hygiëne maken deel uit van deze richtlijn. Toezicht op hygiëne is echter niet wettelijk geregeld. Audits op basisscholen vinden slechts incidenteel plaats, waardoor er geen duidelijk beeld is of de hygiënerichtlijn in Nederland gevolgd wordt en waar eventuele knelpunten zitten. Ook is niet bekend welke behoeften basisscholen hebben om de hygiëne te verbeteren.In dit artikel beschrijven wij het onderzoek van GGD Hart voor Brabant, de AMPHI academische werkplaats en het RIVM naar hoe het gesteld is met de hygiëne op basisscholen en wat er nodig is om die te verbeteren.
Wij hebben het onderzoek uitgevoerd aan de hand van 2 vragen:
De eerste vraag hebben wij in interviews voorgelegd aan experts van GGD’en op het gebied van infectiepreventie. De tweede vraag hebben we gesteld aan leerlingen, docenten en directeuren van basisscholen tijdens focusgroepgesprekken en diepte-interviews.
Vijfentwintig GGD’en werden benaderd om deel te nemen aan het onderzoek. Uiteindelijk hebben 13 GGD’en meegedaan die de afgelopen 10 jaar projecten, inspecties en/of audits op basisscholen hadden uitgevoerd. Elke GGD wees een eigen expert infectieziektebestrijding aan voor de interviews. Van de niet deelnemende GGD’en voerden 10 geen audits, projecten of inspecties uit en van de overige 2 GGD’en ontvingen we geen informatie.We hebben interviews afgenomen bij professionals uit de teams Technische hygiënezorg (5 van de 13), deskundigen infectiepreventie (5 van de 13), artsen en verpleegkundigen Maatschappij + Gezondheid (2 van de 13) en een toezichthouder kinderopvang (1 van de 13). Twee onderzoekers namen de interviews af aan de hand van een interviewguide gebaseerd op ervaringen van deskundigen infectiepreventie en knelpunten die in de literatuur beschreven zijn. De onderwerpen die besproken werden waren:
In de interviews werd de experts gevraagd of deze onderwerpen ook ter sprake komen tijdens inspecties, audits en/of projecten op de scholen en of zij dit konden toelichten. Ook werd gevraagd of ze nog aanvullende knelpunten konden benoemen. De interviews werden uitgewerkt en per knelpunt werden de relevante tekstfragmenten genoteerd in een Excel bestand (Microsoft Office).
De deelnemers aan de focusgroepgesprekken en diepte-interviews waren leerlingen, docenten en directeuren van in totaal 7 basisscholen. Zij werden geworven door de 3 Brabantse GGD’en. Dit ging moeizaam. Veel scholen wilden niet deelnemen aan de gesprekken. Veelal omdat ze geen tijd hadden, al heel vaak benaderd worden voor deelname aan onderzoeken/projecten en omdat het moeilijk is om docenten en directeuren bij elkaar te krijgen op één moment. Uiteindelijk hebben we 3 focusgroepgesprekken gehad en 4 diepte-interviews afgenomen met 25 deelnemers (15 leerlingen, 8 docenten en 2 directeuren) (tabel 1). Het aantal leerlingen op de scholen varieerde van 165 tot 477. Het landelijke gemiddelde is 277 leerlingen per basisschool. (9) Op 1 basisschool na was er bij alle basisscholen in de afgelopen 2 jaar een hygiëne audit uitgevoerd conform de LCHV-hygiënerichtlijn. (8) De ouders van de leerlingen die deelnamen hadden vooraf hun toestemming gegeven. De interviewers hadden vooraf een korte training gehad. De vragen van de interviews waren gebaseerd op de informatie die we hadden gekregen uit de interviews met de GGD-experts.
Tabel 1. Deelnemers aan focusgroepgesprekken en diepte-interviews
Interview | Focusgroep/diepte-interview | Doelgroep | Aantal deelnemers |
1 | Focusgroep | Leerlingen (8-12 jaar) | 7 |
2 | Focusgroep | Leerlingen (9-12 jaar) | 8 |
3 | Diepte-interview | Docenten | 1 |
4 | Diepte-interview | Docenten | 1 |
5 | Focusgroep | Docenten | 6 |
6 | Diepte-interview | Directeuren | 1 |
7 | Diepte-interview | Directeuren | 1 |
Zowel de focusgroepsgesprekken als de interviews werden opgenomen en verwerkt tot gedetailleerde gespreksverslagen. Het eerste gespreksverslag werd door de 2 onderzoekers onafhankelijk van elkaar gecodeerd in Excel. Daarna werden de te hanteren codes vastgesteld. De overige verslagen werden door 1 onderzoeker gecodeerd, soms in overleg met de andere onderzoeker. Er werden 115 categorieën en 5 overstijgende thema’s onderscheiden. In tabel 2 staat ter illustratie de analyse van enkele tekstfragmenten over het onderwerp ‘les over hygiëne’.
Tabel. 2 Analyse gespreksverslagen
Tekstfragment | Code | Categorie | Thema |
“Het kan ook een idee zijn om handhygiëne bijvoorbeeld te koppelen aan rekenen als het gaat over bacteriën, verdubbeling ervan.”(docent, interview 3) | Handhygiëne koppelen aan bijvoorbeeld rekenen | Koppelen aan (bestaande) lesthema’s | Les over hygiëne |
“Een ander idee is om handhygiëne een vast onderdeel te laten zijn van de gezondheidsweek. Dat je hier 5 minuten reserveert, bijvoorbeeld in de pauze, en dan aandacht besteed aan handen-was-instructie.”(docent, interview 3) | Handhygiëne als vast onderdeel van gezondheidsweek | Koppelen aan (bestaande) lesthema’s | Les over hygiëne |
“We krijgen ook iedere dag fruit en dan heb je een kwartiertje tijd, kun je het dan niet ook gewoon over hygiëne hebben tijdens het fruitmomentje?’(leerling, interview 1 | Vast onderdeel van de dag | Koppelen aan (bestaande) lesthema’s | Les over hygiëne |
De hygiëne op basisscholen wordt door hen uiteenlopend beoordeeld, variërend van ‘slecht’ (6 van de 13 experts), ‘niet goed’ (3 van de 13 experts) tot ‘valt mee’ (1 van de 13 experts). Zij baseren hun beoordeling op audits, projecten en onderzoeken op het gebied van infectiepreventie op basisscholen. Drie experts konden geen actuele beoordeling geven omdat zij niet recent audits hadden uitgevoerd. De meest genoemde knelpunten zijn onder te verdelen in de volgende categorieën:
De leerlingen gaven aan dat ze zelf niet altijd even schoon zijn en lang niet altijd hun handen wassen. Ze zijn echter wel enthousiast en vinden hygiëne een leuk thema om over in gesprek te gaan. Ter illustratie, toen een leerling tijdens een interview opstond om naar de wc te gaan riep de rest “Wel je handen wassen hè!”Docenten en directeuren vinden hygiëne belangrijk en onderschrijven de knelpunten die door de GGD-experts waren geconstateerd. Zij hebben echter wel vragen over hoe de hygiëne verbeterd zou kunnen worden. Een docent merkt op “Er zijn zoveel dingen waar we mee bezig zijn,” met andere woorden, waar ligt de prioriteit ten opzichte van andere lesonderwerpen?
Zowel docenten, directeuren als leerlingen hebben behoefte aan structurele aandacht voor hygiëne op school. Zij willen dit ten uitvoer brengen door:
Docenten, directeuren en leerlingen geven aan dat er lessen over hygiëne moeten komen“Wat kan een school doen om te voorkomen dat sommige kinderen de wc’s vies maken?” “Ja er een les over geven of zo, niet alleen over handen wassen maar ook over hygiëne.” (leerling)
De inhoud en randvoorwaarden zijn ook besproken. De lessen moeten gevarieerd, positief, interactief en leuk te zijn. Docenten en directeuren stellen hierbij vooral dat de les moet worden aangepast op de (leeftijd van) de doelgroep“Voor elke groep een ander aanbod, passend bij leeftijd. Dus bij groep 1-2 wordt er op manier A aandacht aan besteed, bij groep 3-4 op manier B, etc. Dit ligt dan ook vast, maar zo worden leerlingen steeds op een andere manier erdoor verrast.” (docent)
Leerlingen stellen voor om tijdens de les zelf een presentatie te geven. Ook wordt de suggestie gedaan om een beloning in te bouwen zoals de kans om punten te verdienen of een spelletje te kiezen.
“We kunnen met z’n allen gewoon in elke klas […] een presentatie gaan doen en dan uitleggen waarom je handen moet wassen.” (leerling)
Docenten, directeuren en leerlingen willen het onderwerp hygiëne koppelen aan een bestaand lesthema. Bijvoorbeeld als onderdeel van rekenen, biologie en voedsel en gezondheid. Volgens de docenten zou er ook een themaweek of -dag over hygiëne kun worden georganiseerd. Ook wordt de koppeling aan de (werkgroep) Gezonde School door docenten genoemd.“Verweef een stukje theorie afgewisseld met praktijk in bestaande lesprogramma’s. Ga niet iets nieuws aanbieden maar laat het aansluiten op bestaande lessen.” (directeur)“[…] Je kunt bijvoorbeeld een themaweek hygiëne doen.” (docent)
Het gaat hierbij met name om het borgen van de handenwasmomenten:“Op mijn oude school had ik kleuters en daar hadden we echt de regel dat we voor het fruit eten de handen moesten wassen. Dat zat er erg goed in.” (docent)
“Jongens wordt geleerd om te gaan zitten op de wc.” (directeur)
Andere suggesties zijn dat, dat maar één leerling tegelijk naar de wc mag en iedereen uit de klas naar hetzelfde toilet gaat.
Docenten, directeuren en leerlingen stellen voor dat er toezicht moet zijn op het gebruik van het sanitair. Dit zou kunnen door wc-politie samen te stellen uit leerlingen die een wc-lijst bijhoudt en vrijwilligers inzet om kleuters te helpen bij het toiletbezoek, handenwassen en broek dichtdoen. Iedereen vindt het belangrijk dat de leerlingen leren om na het toiletbezoek het toilet schoon achter te laten. “Er wordt regelmatig langs de wc geplast, maar niemand geeft toe dat hij dit gedaan heeft. Als de wc’s meer in het zicht zouden zijn, meer toezicht, dan kun je dat voorkomen.” (docent)
“Eerst waren de wc’s altijd heel vaak vies, maar nu moet je bij ons tegen de juf of meester zeggen wanneer je naar de toilet gaat. Dan weten we wie het vies heeft gemaakt. Stel ik ga naar het toilet en de volgende zegt het is nat dan heb ik het dus gedaan.” (leerling)
Zowel docenten, directeuren als leerlingen vinden het sanitair niet altijd op orde. Dit kan verbeterd worden door bijvoorbeeld vloeibare zeep en papieren handdoekjes te gaan gebruiken, zowel in de klas als bij de toiletten.
“Ik gebruik normaal altijd alleen maar water, want ik wist niet eens dat dat ding [red: zeeppomp] werkte.” Interviewer: “Hij heeft zo lang niet gewerkt dat jullie niet gewend zijn om hem te gebruiken?” [instemmend geknik] (leerlingen)
“Je zou met kranen eigenlijk overal bewegingssensors moeten hebben.” (docenten)
“Door met kleine aanpassingen het sanitair op het oog te verbeteren, wordt het aantrekkelijker om te gebruiken voor de kinderen en houden ze het iets schoner. Dit vanuit de redenatie dat wat er al vies of onaantrekkelijk uitziet, niet uitnodigt om het zelf schoon te houden.” (directeur)
Met dit project hebben we in kaart gebracht wat de hygiëneknelpunten zijn op basisscholen en wat basisscholen nodig hebben om de hygiëne te verbeteren.Uit de interviews met experts van GGD’en komt naar voren dat de hygiëne op basisscholen over het algemeen onvoldoende is. Dit komt door het ontbreken van goed sanitair, het gebrek aan bewustzijn over hygiëne en beperkt budget voor schoonmaak. Leerlingen, docenten en directeuren onderschrijven deze knelpunten maar geven aan, dat het ontbreken van een dagelijkse structuur waarin er aandacht is voor hygiëne, het belangrijkste knelpunt is. Uit een Engels onderzoek (3) blijkt dat een structuur waarbinnen de juiste manier om handen te wassen gedemonstreerd wordt en gepromoot, een positieve invloed heeft op het handen-was-gedrag. (9) In de gesprekken met leerlingen in dit onderzoek komt naar voren dat zij het onderwerp hygiëne heel leuk vinden. De volgende stap is dit enthousiasme omzetten naar bijvoorbeeld zorgvuldig handen wassen op de juiste momenten.
Het neerzetten van een structuur om de gezondheid van kinderen te bevorderen, sluit aan bij het programma Gezonde School. (11) Dit programma helpt scholen om aan de hand van activiteiten te werken aan een gezonde leefstijl. Het programma staat op 4 pijlers: signaleren, gezondheidseducatie, schoolomgeving en schoolbeleid. Scholen krijgen het vignet Gezonde School na het behalen van tenminste 1 themacertificaat. Hygiëne neemt momenteel nog een zeer kleine plaats in binnen het programma, maar zou mogelijk goed aansluiten bij het veel gekozen thema Voeding. (12)De meeste factoren die een goede hygiëne op basisscholen in de weg staan, en door de experts van de GGD’en werden genoemd, komen overeen met wat er beschreven is in de internationale literatuur. Wat opvalt echter is dat beperkte schoonmaakbudgetten daar nauwelijks worden genoemd. Terwijl dit door de GGD-experts in ons onderzoek als belangrijke belemmerende factor wordt beschouwd. Er was slechts 1 directeur die aangaf dat er beter schoongemaakt moest worden. Dit komt mogelijk omdat docenten en directeuren zelf niet kunnen beoordelen – en GGD-experts wel - of de schoonmaak gedaan wordt conform de infectiepreventiestandaarden. Het onderwerp schoonmaak is niet besproken met leerlingen, omdat wij ervan uit zijn gegaan dat zij hier minder zicht op hebben.
De kracht van dit project is dat voor het eerst onderzocht is hoe het gesteld is met de hygiëne op basisscholen in Nederland. Wij hebben niet alleen de knelpunten inzichtelijk gemaakt, maar ook gevraagd naar wat gedaan zou moeten worden om de hygiëne te verbeteren. Binnen de beperkte middelen beschikbaar in dit RIVM-project hebben wij het onderzoek zo zorgvuldig mogelijk uitgevoerd. Ondanks het intensieve werven van deelnemers was het aantal uiteindelijk beperkt. Wellicht was de werving makkelijker gegaan als het onderzoeksteam de scholen had benaderd in plaats van de GGD’en. Wij hadden de aanleiding en inhoud van het onderzoek mogelijk meer kunnen verduidelijken. Door het beperkte aantal deelnemers zijn mogelijk niet alle knelpunten en wensen naar boven gekomen. Wij zijn wel van mening dat de belangrijkste zijn aangetoond omdat die door alle 3 de doelgroepen werden genoemd.Wij bevelen aan om dit onderzoek te herhalen onder meer basisscholen in Nederland. Hiervoor kan een vragenlijst opgesteld worden die gebaseerd is op onze onderzoeksresultaten.
Lespakket ‘Handen Wassen’ ontwikkeld samen met scholen. Geïnteresseerde kunnen deze (gratis) downladen: www.ggdhvb.nl/handenwassen
Voor GGD professionals:
Voor basisscholen:
Voor RIVM/ GGD GHOR Nederland:
Speciale dank aan betrokken deskundige infectiepreventie Rineke Nanlohij (GGD Brabant Zuidoost) en Annabel Breeman (GGD West-Brabant). Daarnaast willen we alle scholen bedanken voor deelname aan het onderzoek.
M. Sijbers (1), E. den Boogert (1), M. Kruisbergen (1), K. Wevers (2), C. Greijn (2), A. Bartels (3), S. van Dam (1)
1. GGD Hart voor Brabant2. AMPHI Academische werkplaats3. Centrum Infectieziektebestrijding, RIVM
Infectieziekten Bulletin, jaargang 31, nummer 2, november 2020
Digitale zorg in de tuberculosebestrijding: veilig beeldbellen met patiënten
Tuberculoseclusters in kaart gebracht door whole genome sequencing
De meldingen volgens de Wet publieke gezondheid tot en met week 40, 2020
De meldingen in de virologische weekstaten tot en met week 40, 2020