Johan heeft een achtergrond in de analytische chemie en werkt op een breed vakgebied veelal in het kader van (forensische) opsporing en handhaving. Binnen het LLN-ta vertegenwoordigt hij WFSR samen met Arjen Gerssen. Hij is contactpersoon voor communicatie, spoedanalyses en inhoudelijke vragen. Ook volgt Johan momenteel de opleiding tot Adviseur Gevaarlijke Stoffen (AGS). Een mooi raakvlak om te vertellen over de rol van het LLN-ta in het PVO.
Het LLN-ta bestaat uit:
|
Samen verzorgen zij de totale analysecapaciteit voor vraagstukken die zich voordoen bij een terreurdreiging of aanslag, waarbij CBRN-agentia een rol bij spelen. Het Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing van het Ministerie van Infrastructuur & Waterstaat (DCC I&W) is opdrachtgever. Het RIVM beheert het loket van het LLN-ta.
‘WFSR doet onderzoek naar de veiligheid van voedsel en voeder. Het laboratorium heeft veel hoogwaardige analyseapparatuur, bioassays én de mensen die daarmee kunnen werken. Wij zijn specialist in (forensisch) meten, doen onderzoek en ontwikkelen methodes om (ook onbekende) stoffen in voeding en milieumonsters op te sporen. Voeding is het aandachtsgebied waarmee WFSR deelneemt aan het LLN-ta’.
Organisaties in het LLN-ta komen in actie na een telefonische alarmering door het RIVM. We hebben allemaal een 24/7 bereikbaarheidsdienst. Laboratoria kunnen in geval van een calamiteit dus snel ingezet worden. Ook bij WFSR zijn er altijd specialisten en analisten met verschillende expertises bereikbaar voor vragen of advies. En we kunnen snel één of meerdere analyses opstarten.
Het LLN-ta wordt in eerste instantie ingezet voor de identificatie van een (on)bekende stof en de duiding van eventuele gevaren daarvan. In het mobiele laboratorium (MCBL) worden monsters gescreend op gevaarlijke chemisch, biologisch en radiologisch agentia. Ook vindt er een voorbehandeling plaats zodat verdere analyses veilig kunnen worden uitgevoerd. Het LLN-ta wordt vooral ingezet voor verificatie, identificatie van de stof en de kwantificering. Het is niet altijd nodig om alle bij het LLN-ta betrokken laboratoria in te zetten. De vraag wordt dan gericht gesteld aan één of enkele laboratoria.’
Zeker. Elk jaar wordt er om te oefenen een realistisch scenario opgesteld en worden materialen rondgestuurd. Dat kan van alles zijn, van bijvoorbeeld grond of meel tot mosselen of kaas. De laboratoria onderzoeken dan welke stof of stoffen aanwezig zijn die een bepaalde klacht veroorzaken. We oefenen zowel inhoudelijk als op het proces. Recent hebben we geoefend met een scenario waarbij mensen onwel waren geworden na het eten van een pasta met kaas.Binnen vier uur na de start van de oefening, hebben we met de deelnemende laboratoria kunnen duiden om wat voor soort stoffen het ging, wat de eventuele gevaren zijn voor de gezondheid, maar ook of de gezondheidsklachten hierdoor verklaard konden worden. Hoe sneller dit bekend is, hoe sneller de slachtoffers behandeld kunnen worden en nieuwe slachtoffers worden voorkomen. De geraspte kaas bleek de veroorzaker van de gezondheidsklachten . Dit najaar houden we nog een table-top-oefening. Hiermee oefenen we achter ons bureau op processen en afstemming. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de communicatie ten tijde van een incident.
Het LLN-ta is als landelijk netwerk van laboratoria zeer nuttig. Het is belangrijk dat actief en operationeel te houden. We beschikken over een grote hoeveelheid aan kennis, expertise en analytische apparatuur. Deze kunnen snel ingezet worden om een vraag te beantwoorden. Naast snelle inzetbaarheid is ook de crossvalidatie bij de identificatie van een onbekende stof en de duiding van de gevaren een sterk punt van het LLN-ta netwerk. Door elkaar vaker te bezoeken en op reguliere basis contact met elkaar te hebben komen we meer te weten wat er speelt. Dat is zeker een pluspunt. We kunnen van elkaar leren door ontwikkelingen in onderzoeksmethodieken of ervaringen van vernieuwde analysetechnieken met elkaar te delen. Ook kunnen we mogelijk meer gebruik maken van elkaars analyseapparatuur en dataverwerkingsstrategieën.
Er zijn dus volop ideeën om het netwerk te versterken. Samen we zijn we de mogelijkheden aan het onderzoeken.
We hebben geleerd het netwerk actueel te houden zonder bij elkaar te zijn. Dat betekent dat we vaker digitaal overleggen en informatie met elkaar delen. Daarbij maken we gebruik van verschillende platforms, zoals Icaweb (een informatiesysteem), Whatapp of Signal . En we informeren elkaar per e-mail of telefonisch. Daarnaast zijn we het elkaar ‘live’ spreken natuurlijk niet uit het oog verloren.