November 2016 | Nummer 2
https://magazines.rivm.nl/2016/11/rivm-magazine
De Sport Toekomstverkenning is een nieuwe rapportage van het RIVM en het SCP. Als eerste tussenproduct verscheen het trendscenario sport en bewegen. Dat schetst het Nederlandse sportlandschap in 2030.
Doel van de Sport Toekomstverkenning (STV) is het aanvullen van de kennis over sport met informatie over de toekomst. Het is een nieuwe rapportage van het RIVM en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. "Wij leveren de kennis over de methodiek en het SCP de kennis over sport. Het SCP maakt al sinds 2002 de Rapportage Sport", zegt Marieke van Bakel, projectcoördinator Sport Toekomstverkenning bij het RIVM. De methodiek is gebaseerd op die van de Volksgezondheid Toekomstverkenning (VTV) die het RIVM al 23 jaar maakt en waarvan in 2018 de zevende editie verschijnt.
Als eerste tussenproduct verscheen in juli het trendscenario. Hiervoor is gekeken naar ontwikkelingen rond 21 kernindicatoren, zoals sportdeelname, - accommodaties, vrijwilligerswerk en veilig sporten. "Omdat we minder data hadden dan verwacht hebben we met experts per kernindicator gekeken naar de impact van de verwachte maatschappelijke ontwikkelingen en trends", aldus Van Bakel. Om een versnipperd beeld te voorkomen, zijn vier clusters gevormd: participatie, vitaliteit, economie en topsport.
Belangrijke trends blijken: toenemende vergrijzing, meer hoogopgeleiden, verdergaande individualisering en meer aandacht voor een gezonde leefstijl. "Vergrijzing zou tot een wat lagere sportdeelname kunnen leiden. Tegelijk zie je dat 55-plussers van nu fitter zijn dan voorgaande generaties en vermoedelijk langer blijven bewegen", zegt Van Bakel. "Ouderen besteden meer tijd aan bewegen dan jongeren met fietsen, wandelen en tuinieren. Kinderen spelen minder vaak buiten dan vorige generaties. Door de toegenomen populariteit van gamen en sociale media, de passieve vrijetijdsbesteding, zijn we lichamelijk minder actief."
De sportdeelname zal tot 2030 ongeveer gelijk blijven, wel verandert de manier waarop mensen sporten. Er is een verschuiving naar meer individuele sporten, zoals hardlopen of wielrennen. Verder is er een toename van 'beleving' en extreme sporten. Het aantal klimhallen en skatebanen is bijvoorbeeld toegenomen.
Sportverenigingen kunnen op de veranderende vraag inspelen, bijvoorbeeld door zich te verbreden tot 'omniverenigingen'. "Zo biedt hockeyvereniging Kampong in Utrecht ook voetbal, cricket, squash, tennis en jeu-de-boules, naast huiswerkbegeleiding en kinderopvang." Het aantal vrijwilligers neemt vermoedelijk af, vanwege de vergrijzing en de afname van sporten in clubverband. Beschikbare vrijwilligers zullen steeds vaker hun tijd moeten verdelen over verschillende klussen en mantelzorg.
Het trendscenario focust op de waarschijnlijke toekomst. Komend voorjaar verschijnen ook nog de STV-onderdelen perspectieven op sport en kansen en keuzes voor sport. De perspectieven richten zich op de wenselijke toekomst. Drie workshops met deelnemers uit de sportwereld leveren input voor het sportbeleid vanaf 2017.
"Ik heb vanuit de sport altijd met jaloezie gekeken naar de Volksgezondheid Toekomstverkenning. Dat iets vergelijkbaars voor de sportwereld ontbrak, betekende een grote achterstand. Ik ben dus erg blij met deze eerste Sport Toekomstverkenning, want nu komen de databestanden in de sport ook op orde. Door het gesprek over de verschillende perspectieven - ook die van buitenstaanders - leert de sportwereld over zichzelf. Bijvoorbeeld hoe we topsport en breedtesport meer kunnen verbinden.
De grote winst van de STV vind ik dat de sportwereld kritisch bevraagd wordt: we zien wat we aan kennis missen en worden uitgedaagd na te denken over wat we belangrijk vinden en waar we heen willen. Je kunt niet én bij de top tien van landen die medailles winnen op de Olympische Spelen horen én bloeiende sportverenigingen hebben én iedereen laten sporten. De middelen zijn schaars, dus die wil je zo goed mogelijk inzetten. Met de STV kan de sport dat slimmer doen.
Er komen grote veranderingen in de sportwereld. Zo leidt de toename van technologie zoals beweeg- en hartslagmeters en gezondheidsapps tot een groei van de Quantified Self-beweging. Verder komen er meer commerciële sportevenementen waarin grote internationale bedrijven en organisaties, zoals Nike, Asics, het IOC en de Fifa een grotere rol zullen spelen."
Een explosieve groei van de broeikasgassen hfk's (fluorkoolwaterstoffen) is afgewend, doordat in Kigali (Rwanda) 190 landen zijn overeengekomen het Montreal Protocol aan te passen en zo hfk's grotendeels uit te bannen.
RIVM-onderzoeker Guus Velders is net terug uit Rwanda, waar hij de onderhandelingen voor het zogenaamde hfk-amendement van het Montreal Protocol heeft bijgewoond. "Als toehoorder op de achterbankjes", aldus Velders, die sinds 1997 in het scientific assessment panel van het Montreal Protocol zit. Dat presenteert om de vier jaar een rapport over de effecten van dat protocol.
Sinds de inwerkingtreding van het Montreal Protocol (1989), bedoeld om de ozonlaag te beschermen, is het gebruik van cfk's met 95 procent afgenomen. Daarvoor in de plaats kwamen echter hfk's. Die zijn niet schadelijk voor de ozonlaag, maar wel (net als cfk's overigens) veel sterkere broeikasgassen dan CO2. Velders: "In 1987 (jaar van ondertekening Montreal Protocol, red.) was wel bekend dat hfk's een broeikaseffect hadden, maar hun klimaateffect was toen nog geen item." Inmiddels groeit de concentratie hfk's in de atmosfeer jaarlijks met tien procent, aldus Velders.
Velders is blij met het amendement van het Montreal Protocol, omdat zijn wetenschappelijk werk aan de basis hiervan ligt. En wel op twee manieren. "Ik heb in 2007 klimaateffecten van het Montreal Protocol bekeken. Toen hebben we aangetoond dat klimaatwinst van het Montreal Protocol vijf à zes keer groter was dan het Kyoto Protocol. Terwijl het helemaal niet bedoeld was voor het klimaat. Partijen hadden niet op het netvlies staan dat ze ook iets voor het klimaat konden doen."
Vervolgens heeft Velders in latere wetenschappelijke artikelen de aanstaande groei in het gebruik van hfk's onder de aandacht gebracht - "we verwachten dat wereldwijd tot 2030 nog zo'n 700 miljoen airco's worden geïnstalleerd", zo omschrijft hij een van de oorzaken daarvan - en het gevolg hiervan op het klimaat: een temperatuurstijging van 0,3 tot 0,5 graad Celsius in 2100.
Klimaatwinst van het Montreal Protocol circa vijf keer groter dan het Kyoto Protocol
Eerder dit jaar gaf Velders een presentatie bij een ministersbijeenkomst van de Climate and Clean Air Coalition, waarbij ook minister John Kerry van de VS en EU-commissaris Miguel Arias Canete aanwezig waren. Er lagen toen vier verschillende voorstellen voor een hfk-amendement. Velders mocht uitleggen wat de klimaateffecten daarvan zouden zijn.
Het nu aangenomen 'Kigali-amendement' beperkt volgens Velders de temperatuurstijging door hfk's tot 0,06 graad Celsius in 2100. Dat wordt bereikt door een reductie van 80 tot 85 procent van hfk-gebruik. Daarbij gelden er drie referentieniveaus: voor westerse landen het gemiddelde van 2011-2013, voor de grootste groep niet-westerse landen (waaronder China) het gemiddelde van 2020-2022 en voor een kleine groep landen (waaronder India) het gemiddelde van 2024-2026. "Om het concreet te maken: de reductie is ongeveer even groot als de uitstoot van 1.200 middelgrote elektriciteitscentrales die draaien op fossiele brandstoffen."
Durwood Zaelke, directeur van het Institute for Governance and Sustainable Development (ngo en denktank voor klimaatbeleid) en al vele jaren betrokken bij de ontwikkeling van het Montreal Protocol, is enthousiast over het Kigali-amendement. "Het is een geweldig resultaat, dat de klimaateffecten met minstens negentig procent verzacht. De marktverandering die het amendement veroorzaakt neemt de overige tien procent voor haar rekening. Het amendement werkt als katalysator voor verbeteringen in energie-efficiency van airco's, koelkasten en andere producten."
"Het amendement zorgt voor een temperatuurreductie die niet eerder met andere akkoorden is bereikt. Daarnaast maakt het de weg vrij voor soortgelijke overeenkomsten zoals die van ICAO (internationale burgerluchtvaartorganisatie, red.), die een begin is gaan maken met de beperking van de broeikasgasuitstoot van commerciële luchtvaartmaatschappijen. Het Kigali Amendement en het Montreal Protocol maken duidelijk dat het nuttig is om het klimaatprobleem in hapklare brokken te verdelen en die aan te pakken met maatwerk."
"Guus Velders leidde het team dat het artikel schreef voor PNAS (veel geciteerd wetenschappelijk tijdschrift, red.) waarin de klimaatbijdrage van het Montreal Protocol wordt uitgerekend. Dat heeft de basis gelegd voor erkenning van dit verdrag als het tot nu toe meest succesvolle klimaatverdrag. Daarna leidde hij het team dat vaststelde hoe sterk je de klimaateffecten verzacht als je de uitstoot van hfk's beperkt. In 2013 maakte hij deel uit van het team dat uitrekende dat het hfk-amendement de klimaatstijging met een 0,5 graad Celsius kon verminderen. Dit doel van 0,5 graad werd de strijdkreet van de voorstanders van het Kigali Amendement."
Het RIVM vindt het belangrijk om als wetenschappelijk instituut zelf onderzoek uit te voeren of daaraan bij te dragen. Hiermee ontwikkelen we kennis waarmee we onze rol als betrouwbare adviseur voor de overheid goed kunnen blijven vervullen. In RIVM Magazine vindt u een overzicht van recent gepromoveerde medewerkers. De afgelopen tijd waren dat Ilse Storm, Tessa van Loenen en Domino Determann.
Bij integraal gezondheidsbeleid (IGB) dragen meerdere beleidssectoren tegelijkertijd bij aan het verbeteren van de gezondheid. Dit veelbelovende beleid richt zich niet alleen op het individu, maar ook op diens omgeving. Belangrijke sectoren om mee samen te werken zijn bijvoorbeeld ruimtelijke ordening, zorg, onderwijs, arbeid en wonen. Zo kan ruimtelijke ordening bijdragen aan gezondheid door wandelnetwerken, ontmoetingsplekken of een veilige leefomgeving te creëren. In de praktijk is IGB echter niet eenvoudig te realiseren.
Om dit effectief te doen, moet IGB als een continu verbeterproces worden uitgevoerd. Als ondersteuning voor gemeenten en GGD'en ontwikkelde Ilse Storm een cyclus met vier stappen die handvatten biedt bij de ontwikkeling, uitvoering, evaluatie en verbetering van IGB. In haar proefschrift 'Towards a HiAP cycle. Health in All Policies as a practice-based improvement process', waarop Storm op 14 september promoveerde, heeft zij voor deze stappen strategische bouwstenen en bijbehorende acties geformuleerd. Bouwstenen zijn samenhangend beleid maken, programmabeheer, reflecteren op voortgang en uitbouwen mogelijkheden voor samenwerking.
Storm promoveerde aan de Vrije Universiteit en bij het RIVM. Haar promotoren waren prof. dr. ir. Jantine Schuit en prof. dr. Hans van Oers.
Naar het nieuwsbericht hierover
Een tijdige en adequate behandeling van chronische aandoeningen bij de huisarts of andere eerstelijns hulpverleners kan voorkomen dat ziektesymptomen verergeren. Als chronisch zieken een goede relatie hebben met hun huisarts en goede toegang hebben tot de huisartsenzorg, is de kans op een bezoek aan een eerstehulppost of op een ziekenhuisopname kleiner. Uiteraard zijn niet alle ziekenhuisopnames vermijdbaar bij chronische aandoeningen.
Dit blijkt uit onderzoek, getiteld 'Organization of primary care; Impact on avoidable secondary care', waarop Tessa van Loenen op 19 september promoveerde bij IQ-Healthcare (Radboud UMC) en het RIVM. Het doel was om binnen een Europese context inzicht te verkrijgen in of, en vooral hoe, de huisartsenzorg bijdraagt aan het vermijden van zorggebruik in de tweede lijn. Er blijken grote verschillen te bestaan tussen landen. In Nederland is het aantal vermijdbare ziekenhuisopnamen vrij laag vergeleken met de meeste andere westerse landen. Van Loenen wijst ook op het belang van een goede balans tussen het eerstelijns en tweedelijns zorgaanbod. Zo blijken landen met meer ziekenhuisbedden ook meer vermijdbaar zorggebruik in de tweede lijn te hebben.
Promotoren waren: prof. dr. Gert Westert (IQ healthcare, Radboudumc), co-promotoren: dr. Marjan Faber (IQ healthcare, Radboudumc), dr. Michael van den Berg (RIVM).
Naar het nieuwsbericht hierover
Mensen die een basiszorgverzekering gaan afsluiten, vinden vrije artsenkeuze het belangrijkste. Dit geldt voornamelijk voor respondenten van 45 jaar of ouder, respondenten met een of meer chronische aandoeningen en respondenten met een bruto inkomen van 3000 euro of meer per maand. De keuzevrijheid is ook een belangrijke voorwaarde voor jongere, gezondere en minder welvarende respondenten, maar voor hen is de hoogte van de maandelijkse premie belangrijker. Weinig mensen laten service van de verzekeraar en kwaliteit van de ingekochte zorg de doorslag geven.
Dit blijkt uit het promotieonderzoek van Domino Determann naar klantvoorkeuren bij zorgverzekeringen. Op 28 september promoveerde zij aan de Erasmus Universiteit op discrete keuze-experimenten. Dit is een onderzoekstechniek om te meten welke afwegingen mensen maken. Daarnaast bevat het proefschrift onder andere een studie naar de voorkeuren van burgers voor vaccinaties bij een pandemie en een studie naar de voorkeuren van burgers voor het Persoonlijk Gezondheidsdossier.
Promotor was prof. dr. Ewout Steyerberg (Erasmus MC), co-promotoren waren dr. Esther de Bekker-Grob (Erasmus MC) en dr. Mattijs Lambooij (RIVM).
Naar het nieuwsbericht hierover
Besmetting met het zikavirus geeft vaker niet dan wel symptomen. In Caraïbisch Nederland is daardoor slechts het topje van de ijsberg van het aantal besmettingen zichtbaar.
Izzy Gerstenbluth, public health arts en epidemioloog op Curaçao en regionaal arts/consulent op de BES-eilanden (Bonaire, St. Eustatius, Saba), kan de huidige situatie met zika moeilijk inschatten. “Van de mensen die zijn besmet, heeft tachtig procent geen symptomen. Van de rest gaat een klein aantal naar de dokter en een nog kleiner aantal naar het lab. We zien dus het topje van de ijsberg. Harde cijfers en een volledig overzicht ontbreken, ook doordat we nog niet alle data van de verschillende labs binnen hebben.”
Wel krijgt Gerstenbluth de laatste weken vanuit de regionale peilstations een toename van meldingen die passen bij zika: huiduitslag en jeuk, algehele malaise, gewrichtsklachten, koorts. “We hebben een staartje van orkaan Matthew gehad. Veel regen betekent veel muggen en een grotere kans op besmetting.”
Van de mensen die zijn besmet, heeft tachtig procent geen symptomen.
Op basis van de – combinaties van – symptomen maakt hij een overzicht. “Zo kunnen we patronen ontdekken. Bij een uitbraak wordt bij deze patiënten via specifieke diagnostiek gecontroleerd of zij zika hebben.” Of chikungunya of dengue, andere virussen die door dezelfde Aedes aegypti-mug worden overgebracht. Chikungunya veroorzaakt – anders dan zika – bij tachtig procent van de besmette personen forse symptomen, vooral gewrichtsklachten en malaise. “Zij gaan sneller naar de dokter, waardoor je bij chikungunya dus eerder een piek ziet in het aantal gevallen. Bij zika zie je hooguit wat verheffingen in aantallen symptomen. Daarnaast kunnen we ons ook een beeld vormen aan de hand van de labaanvragen en –uitslagen van de Laboratory Based Surveillance.”
Voor zika en chikungunya bestaat geen vaccin of medicijn. Muggenbestrijding is cruciaal én een probleem, zegt Gerstenbluth. “Het kost veel moeite en menskracht. We adviseren al jaren dat mensen ook in hun eigen omgeving stilstaand water in goten en bakken opruimen, maar er is een kloof tussen weten en doen. Advies en voorlichting zouden een groter onderdeel van het overheidsbeleid moeten zijn.” Ook armoede en gebrek aan kennis vormen een structureel probleem bij de preventie van zika en andere infectieziekten.
Vele aanwezigen op de bijeenkomst waren volgens Braks verbaasd dat er nu zoveel aandacht is voor zika, terwijl er bij de chikungunya-uitbraak in 2013 nauwelijks alarm werd geslagen. “Toch is de ziektelast daarvan veel groter dan van besmetting met het zikavirus. Daarnaast komt dengue al jaren voor op de eilanden.” Braks heeft goede hoop dat de huidige aandacht voor het muggenprobleem leidt tot een structurele en langdurige investering voor duurzame muggenbestrijding door de eilanden.
Bij uitbraken zoals van zikavirusinfecties vormt de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI) een responsteam dat mede adviseert over beleid, zegt Margreet te Wierik, arts bij de LCI van het Centrum Infectieziektebestrijding. Virologen, communicatiemedewerkers, epidemiologen, een entomoloog, artsen infectieziektestrijding – ook uit Caraïbisch Nederland – èn gynaecologen brengen daarbij de uitbraak in kaart en stellen specifiek beleid op. “Wij zijn voor het ministerie de inhoudelijke partner”, zegt Te Wierik. Op basis van de feiten worden professionals en publiek geïnformeerd en wordt beleid, zoals de zorg voor zwangeren met een zikavirusinfectie, onder de aandacht gebracht.
Wij zijn voor het ministerie de inhoudelijke partner
Sinds 1 november geldt voor zikavirusinfecties een meldingsplicht: bij gecompliceerde infecties en die bij zwangere vrouwen. “Zij krijgen extra controles en er worden gegevens verzameld totdat het kind twee jaar is.” Zikavirustesten voor Caraïbisch Nederland worden, behalve door het RIVM en Erasmus MC, ook uitgevoerd op Curaçao. “Er wordt aan gewerkt dat álle testen in het Caraïbisch gebied kunnen worden gedaan. Dat zou veel transporttijd en geld schelen.”
Het griepseizoen is volop bezig. Wat is ook alweer het verschil tussen griep en verkoudheid, en hoe zit het met de griepprik?
Fabel. Mensen noemen verkouden zijn, hoesten en koorts ook vaak 'griep'. Maar een verkoudheid komt door andere virussen. Griep, ook wel influenza genoemd, wordt door het griepvirus veroorzaakt. Griep is een ziekte waarbij het slijmvlies in de luchtwegen ontstoken is. Het begint vaak zeer plotseling met koude rillingen, hoofdpijn, heftige spierpijn en vermoeidheid, keelpijn en droge hoest, (hoge) koorts.
De koorts kan binnen 12 uur oplopen tot 39°C of hoger en duurt meestal 3 tot 5 dagen. Volledig herstel van de griep duurt 1 tot 3 weken.
Feit. De griep- en verkoudheidsvirussen zitten in druppeltjes snot, slijm en speeksel. Door praten, hoesten of niezen worden de virussen verspreid. Dit gebeurt vooral in ruimten waar mensen dicht bij elkaar zitten en waar slecht geventileerd wordt, bijvoorbeeld in een trein of bus, een school of kinderdagverblijf. Ook worden virussen overgedragen via handen en voorwerpen, zoals een deurknop. Als iemand bijvoorbeeld na het vastpakken van de deurknop, zijn mond, neus of ogen aanraakt, kan hij besmet worden. Goede hygiëne, waaronder vaak handen wassen, kan dus verspreiding en besmetting beperken.
Feit. Meestal is griep onschuldig en de meeste mensen genezen zonder medische behandeling. Maar sommige mensen hebben een grotere kans op complicaties zoals longontsteking als ze griep krijgen. Kinderen en volwassenen met een medische indicatie voor de griepprik en mensen van 60 jaar en ouder ontvangen ieder jaar in oktober of november een uitnodiging van de huisarts voor de griepprik. De griepprik wordt gratis aangeboden aan deze groep kinderen en volwassenen.
Fabel. Griepvirussen veranderen regelmatig. Daardoor zijn er heel veel verschillende griepvirussen. Heeft u griep gehad, of heeft u een griepprik gekregen? Dan heeft uw lichaam afweerstoffen aangemaakt tegen de griepvirussen die de griep hebben veroorzaakt of die in de griepprik zaten. In een ander jaar kunnen er andere griepvirussen circuleren. Daarom is de griepprik elk jaar anders van samenstelling. Zo kan het lichaam elk jaar nieuwe afweerstoffen aanmaken.
Fabel. In een vaccin zitten naast de werkzame delen ook hulpstoffen en reststoffen. Hulpstoffen zijn stoffen die actief aan een vaccin worden toegevoegd om het vaccin beter te laten werken of om het beter te conserveren. Voorbeelden zijn kwik of aluminiumverbindingen. Deze zijn echter niet schadelijk en zitten bovendien niet in de griepprik.
Bij reststoffen gaat het om zeer kleine hoeveelheden van stoffen die gebruikt zijn bij de productie van het vaccin. Bijvoorbeeld formaldehyde. Reststoffen worden voordat het vaccin in gebruik genomen wordt, zoveel mogelijk verwijderd. Zeer kleine hoeveelheden kunnen nog achterblijven. Het gaat dan om hoeveelheden die geen schade kunnen veroorzaken. Tenzij iemand allergisch is voor deze specifieke stof.
Als iemand allergisch is voor één van de reststoffen (bijvoorbeeld kippenei-eiwit), is het verstandig om dit met de huisarts te bespreken. Dan kan worden besloten om de griepprik niet te halen of om na de prik wat langer bij de huisarts te blijven. Er is dan meteen hulp als er een allergische reactie optreedt.
Tijdens twee trainingsdagen in oktober was het net echt: een incident met radioactieve stoffen en een nagebouwd metrostation met een verdacht object. Bij een incident met verdachte objecten komen meerdere organisaties in actie die elk een eigen taak hebben. “Door dit te doen, kunnen we steeds waardevolle lessen trekken over hoe de keten functioneert,” aldus coördinator nucleaire en radiologische incidenten van het RIVM Herman Schreurs.
Om de samenwerking goed te laten verlopen, wordt regelmatig getraind en geoefend. Zo ook op 10 en 12 oktober. Bij de oefening waren onder meer aanwezig het RIVM, de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS), de brandweer, de Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHOR), Defensie, het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en de politie.
Een verdacht object kan allerlei gevaarlijk materiaal bevatten: explosieven, biologische of chemische stoffen (agentia), radioactieve stoffen, al dan niet verpakt. Het belangrijkste is om mensen in de omgeving zo snel mogelijk in veiligheid te brengen, het verdachte object onschadelijk te maken en de daders te achterhalen. Hiervoor moet eerst duidelijk worden of het object gevaarlijke stoffen bevat. En daarin heeft het RIVM een belangrijke taak.
De twee trainingsdagen vonden plaats op het terrein van het Nationaal Trainings Centrum (NTC) in Vught. De eerste training, op 10 oktober, had een radiologisch scenario dat het RIVM heeft ontwikkeld. Het was er aanwezig met een meetwagen van de responsorganisatie, een ondersteuningsvoertuig en personeel dat speciaal voor radiologische en nucleaire incidenten is opgeleid. Hiermee zijn de radioactieve stoffen geïdentificeerd en veiliggesteld. “Door aanwezig te zijn met meetploegen en een mobiel laboratorium, kunnen we hulpverleners en bestuurders met wetenschappelijke kennis ondersteunen,” vertelt Hermans Schreurs, die deze oefening begeleidde. “Op die manier zijn we beschikbaar voor de samenleving, ook op moeilijke momenten.”
Twee dagen later trainde het RIVM in een nagebouwd metrostation met een verdacht object. Nadat duidelijk werd dat het object niet meer kon ontploffen, ging een speciaal team van Defensie naar binnen om de situatie te verkennen. Op basis van deze informatie kon het gaspakkenteam van het RIVM heel gericht monsters nemen. De locatie van het incident was zo ‘echt’ mogelijk ingericht, met onder andere mensen die slachtoffers nabootsten, hitte en chaos. Wieteke Zwijnenberg, RIVM-coördinator opleidingen en trainingen voor dit soort incidenten, begeleidde deze dag. “Het is niet alleen nuttig om de gezamenlijke inzet te trainen, ook de voorbereidingen zijn waardevol. We hebben van tevoren meerdere overleggen met partners georganiseerd. Aan de hand van scenario’s is kennis uitgewisseld over rollen en taken, procedures en werkprocessen.”
Wat doet het RIVM bij een incident?
Bij stralingsincidenten, milieu-ongevallen en terroristische aanslagen brengt het RIVM in kaart of er gevaarlijke stoffen zijn vrijgekomen en of er een risico is. Dat geldt voor de direct omwonenden, dan wel voor een groter gebied. Het RIVM doet dat met behulp van metingen, modelberekeningen en risicoschattingen. Om snel de juiste ondersteuning en adviezen te kunnen bieden aan overheid en hulpverleningsdiensten, staat altijd een team van deskundigen klaar. Om die paraatheid en deskundigheid te kunnen garanderen is opleiden, trainen en oefenen belangrijk. Het RIVM wordt ook ingezet bij inspectieklussen als ondersteuning van de Inspectie van de ANVS.