Beeldmerk Rijksoverheid

RIVM Magazine

Relatiemagazine RIVM

April 2017 | Nummer 1

https://magazines.rivm.nl/2017/02/rivm-magazine

Doetinchem leert ons al 30 jaar gezonder oud te worden

Onze levensverwachting en het aantal gezonde levensjaren nemen toe, door medische ontwikkelingen en doordat we minder roken. Maar tegelijkertijd worden we ook steeds dikker. Observaties die bevestigd worden door een RIVM-studie die al sinds 1987 onderzoekt welke determinanten bepalen hoe gezond mensen oud worden: de Doetinchem Cohort Studie.

Doetinchem leert ons al 30 jaar gezonder oud te worden

1500 - groep 8660 Doetinchem studie.jpg

GGD-medewerkers Doetinchem

Sinds 1987 ontvangen duizenden Doetinchemers elke vijf jaar een uitnodiging voor een medisch onderzoek bij de GGD. Bij die uitnodiging is ook een uitgebreide vragenlijst over leef- en eetpatronen bijgevoegd. Ruim 3000 mensen doen al de gehele looptijd mee aan dit onderzoek dat het RIVM samen met de GGD Noord- en Oost-Gelderland uitvoert.

Een bijzonder trouwe groep deelnemers dus, vertelt GGD-medewerker Lies de Klerk, zelf ook al vanaf het begin bij de studie betrokken. “Onze oudste deelnemer is in 1928 geboren. Het afnemen van de onderzoeken kost nu meer tijd, omdat deelnemers ouder worden en het onderzoek steeds is uitgebreid. Maar bij de ruim 7000 onderzoeken die ik in dertig jaar gedaan heb, zijn mensen vrijwel altijd enthousiast. We doen soms ook huisbezoeken bij mensen die broos en ziek zijn maar nog onverminderd gemotiveerd aan het onderzoek deelnemen. Dat is heel bijzonder om mee te maken.”

De GGD-medewerkers zijn het gezicht van het onderzoek

 

En dit enthousiasme wordt bevestigd door de deelnemers zelf. Mevrouw Migo (69): “Ik vind het erg fijn om eens in de vijf jaar te weten hoe je er aan toe bent en de GGD-medewerkers zijn altijd ontzettend vriendelijk. Bovendien krijg ik een reiskostenvergoeding omdat ik inmiddels in een nabijgelegen dorp woon, dus ik zeg altijd: ik krijg betaald voor een medische keuring!” Deelnemer Jolanda van Schip (51), zelf werkzaam in de gezondheidszorg: "Mensen die in de zorg werken, trekken zelf vaak laat aan de bel als ze ziek zijn. Nu heb ik toch een goed excuus om elke vijf jaar een check-up te doen.”

Visitekaartje

De loyaliteit en het enthousiasme van de deelnemers vormen de kracht van dit onderzoek. “En de GGD-medewerkers, want zij zorgen door hun plezierige en betrokken houding dat deelnemers elke vijf jaar terugkeren,” vertelt Susan Picavet van het Centrum Voeding, Preventie en Zorg van het RIVM, sinds 2006 projectleider. “De GGD-medewerkers zijn het visitekaartje, het gezicht van het onderzoek.” In de huidige ronde krijgen mensen na afloop van het GGD-onderzoek, waar de thuis ingevulde vragenlijst wordt doorgenomen en vitale gegevens als bloeddruk en bloedsuikerspiegel worden gemeten, een bewegingsmeter mee die ze een week lang om hun middel dragen. “En vrijwel iedereen doet graag mee”, vertelt Lies de Klerk.

De Doetinchem Cohort Studie begon helemaal niet als cohortonderzoek, vertelt hoofdonderzoeker Monique Verschuren die in 1987 niet kon voorzien dat het Peilstationsproject dat zij opstartte, hiertoe zou leiden. “Het Peilstationsproject was een onderzoek naar hart- en vaatziekten in Amsterdam, Maastricht en Doetinchem. Na afloop van het onderzoek wilde het ministerie van VWS ook inzicht in andere chronische ziekten als COPD, diabetes en kanker. En we konden aansluiten bij een internationale cohortstudie, de EPIC Study, naar de relatie tussen voeding, bewegen en kanker. Dit leidde in 1993 tot het MorGeN-project.” In Doetinchem was in 1987 al zo’n groot deel van de populatie onderzocht, dat er geen volledige nieuwe testgroep gevormd kon worden. Dus besloot Verschuren met haar team om juist dezelfde groep mensen uit te nodigen. Sinds 1998 concentreert het onderzoek zich alleen op Doetinchem, waar de deelnemers met hun ‘no-nonsense’ mentaliteit het meest loyaal bleken.

Erg fijn om eens in de vijf jaar te weten hoe je er aan toe bent

Bloedbank

Naast de basisgegevens die in elke ronde gemeten worden, komen er elke vijf jaar vragen en onderzoeken bij en vallen andere af, op basis van een behoefte-inventarisatie bij collega’s binnen en buiten het RIVM. Al die onderzoeken hebben geleid tot een rijk gevulde ‘biobank’ met bloed, DNA en urinesamples waar nog een schat aan onderzoeksinformatie in verscholen ligt. Vooral in het materiaal uit het MorGeN-project, waarbij het bloed in een dusdanig lage temperatuur (-196 graden Celsius) werd opgeslagen, dat alle processen in een soort tijdscapsule zijn stilgelegd. Verschuren: “Je kunt dus nu, met nieuwe inzichten en technieken, het bloed uit die tijd analyseren.”

Hoewel de deelnemers aan het onderzoek uiteraard ouder worden, is het einde van het onderzoek wat Verschuren en Picavet betreft, nog lang niet in zicht. “Er zijn veel nieuwe ontwikkelingen die kansen bieden, zoals apparaten waarmee mensen zelf eenvoudiger gezondheidsvariabelen kunnen meten. De bewegingsmelder die we deze ronde gebruiken, is daar een voorbeeld van,” aldus Picavet. Uiteindelijk beslist het ministerie van VWS, voor wie de cohortstudie al 30 jaar een belangrijke bron van inzichten vormt, hoe lang de studie voortduurt. Monique Verschuren: “We zijn erg blij dat VWS dit onderzoek al 30 jaar financiert. Dankzij hun steun, en de inzet en gedrevenheid van de GGD-medewerkers en de deelnemers, leren we steeds meer over gezond oud worden.”

Circulaire economie vraagt om schone kringlopen

De ondertekening van het Nationaal Grondstoffenakkoord noodzaakt na te denken over het duurzaam en veilig sluiten van kringlopen. Hoe is bijvoorbeeld piepschuim uit de bouw te recyclen, zonder dat de brandvertragers hierin de kringloop verontreinigen?

Kringloop duurzaam en veilig sluiten

De circulaire economie bestaat deels al: bouwpuin dient als fundering onder wegen, oud papier is grondstof voor de papierindustrie en van plastic flessen wordt nieuw plastic gemaakt. Toch zijn nog lang niet alle ketens duurzaam en veilig gesloten, bijvoorbeeld omdat recycling veel energie vraagt of omdat producten gevaarlijke stoffen bevatten die in de cyclus of in het milieu komen. Onderzoekers Evelyn Heugens en Johannes Lijzen bundelen RIVM-kennis om een antwoord te kunnen geven op de vraag: wanneer is de kringloop van stof X of product Y duurzaam en veilig gesloten?

Rietsuiker

"We werken nu samen met een biobased bedrijf dat van rietsuiker een ingrediënt voor een schoonmaakmiddel maakt", vertelt Heugens. "Dat bedrijf wil graag onderbouwen hoe veilig en duurzaam hun product is." Werk aan de winkel voor het RIVM. Heugens somt de vragen op die zij en haar collega's proberen te beantwoorden: "Is het veilig voor de consument? Is het veilig voor het milieu? Schoonmaakmiddelen komen uiteindelijk in het milieu terecht. Is het goed afbreekbaar bijvoorbeeld?"

Daarnaast is het de vraag of productie uit rietsuiker duurzamer is dan productie uit olie. Maar hoe onderzoek je dat? "Duurzaamheid is vaak een containerbegrip. Als je stakeholders bij elkaar zet, is niemand tegen duurzaamheid", legt Heugens uit. De vraag wat ze er onder verstaan is vaak niet 1-2-3 te beantwoorden. Dat komt omdat duurzaamheid een brede waaier is, die loopt van CO2-uitstoot tot natuurlijke waterberging, en van natuurbeleving tot uitputting van de grond. Omdat het onderzoek begint met een vraag van een stakeholder, bepaalt deze mede wat er onder duurzaamheid valt.

De grote rol voor bedrijven is noodzakelijk, stelt Heugens. "Zíj hebben praktijkkennis en wíj hebben veiligheids- en duurzaamheidskennis. Die willen we aan elkaar linken, om tot een tool te komen die antwoord geeft op de vraag of iets duurzaam en veilig is." De eerste stap daarheen is gezet door stakeholders te helpen bij het kiezen van een methode om duurzaamheid te meten: www.sustainabilitymethod.com.

Medicijnresten

Het gaat bij circulaire economie om twee domeinen, vult Lijzen aan. Op de eerste plaats de ontwikkeling van nieuwe producten. Dat is de slimste route, want dan kun je bij het ontwerp van een product al rekening houden met het sluiten van de keten. Zover is het nog lang niet overal. "Nu krijgen we veel vragen over afvalproducten: 'hoe we kunnen we die nuttig inzetten?' Bijvoorbeeld: hoe kunnen we de stoffen in afvalwater weer nuttig en veilig toepassen?" In afvalwater zit fosfaat, maar ook veel medicijnresten. "Een ander voorbeeld is brandvertragers in polystyreen, piepschuim. We weten dat er komende jaren grote hoeveelheden vrijkomen in de bouw. De verwachting is dat, als je ketens wilt sluiten, er steeds meer van dit soort vragen komen: wat mag er aan verontreiniging van risicovolle stoffen in zitten? Kunnen we veilige ketens maken en hoe kunnen we daarvoor productketens herontwerpen?"

Waterschap wil fosfaatkringloop sluiten

Waterbedrijf Waternet (Amsterdam en omstreken) wil kringlopen sluitend maken door struviet te winnen uit rioolwater. "Aan het eind van het schoonmaakproces van rioolwater winnen we het slib, de poep", legt kwaliteitsadviseur en milieucoördinator Paul Vriend van Waternet uit. Na vergisting tot biogas resteren onder andere kristalletjes struviet. "Door magnesiumchloride toe te voegen aan het uitgegiste slib, vormen zich mooie grote struvietkristallen."

Duurzame toepassing

Dit struviet dient als circulaire grondstof in de kunstmestindustrie. "Het grote probleem met struviet is dat we niet helemaal zeker weten of daar ziekteverwekkers of medicijnresten in zitten." Praktisch vormen die stoffen op dit moment geen probleem, want als ze er al in zitten, dan verdwijnen ze tijdens de kunstmestproductie door verhitting en chemische processen. Waternet mikt echter op een duurzamere toepassing. Vriend: "Wat we dolgraag willen is het struviet toevoegen aan andere meststoffen, als extra fosfaatcomponent." Frankrijk heeft aangegeven dat ze het fosfaattekort in hun bodem graag zo wil aanvullen.

Op zoek naar afval dat geen afval is

Daarvoor moet echter eerst zeker zijn dat het struviet een veilige grondstof is die geen of een toelaatbare hoeveelheid medicijnresten of pathogenen bevat. Dat is nu lastig aantoonbaar, want het is onontgonnen terrein. Voor Waternet een reden om het RIVM om hulp te vragen. Vriend: "De vraag aan het RIVM is: waar moeten we eigenlijk naar zoeken om te kunnen aantonen dat het afval dat we hebben eigenlijk geen afval meer is?" Als dat lukt zijn de Nederlandse waterschappen een stap dichterbij het sluiten van de fosfaatkringloop.

 

Griepepidemie kende meer complicaties

De meest recente griepepidemie duurde lang, zorgde bij ouderen voor meer complicaties en waarschijnlijk voor meer sterfgevallen dan die van vorig seizoen. “Bij de lange duur speelt de immuniteit van de bevolking een rol. Een kleine genetische verandering in het virus kan al meer zieken veroorzaken”, zegt Wim van der Hoek van het Centrum Infectieziektebestrijding.

Griepepidemie kende meer complicaties

De meest recente griepepidemie duurde zes weken langer dan het gemiddelde van negen weken. Ook zorgde deze epidemie voor meer complicaties, waaronder longontsteking, dan gebruikelijk. Vooral 65-plussers werden ziek, terwijl de sterfte voornamelijk onder 75-plussers verhoogd was.

Op 28 november vorig jaar passeerde het aantal mensen dat zich met griepachtige verschijnselen bij de huisarts meldde de ‘epidemische grens’ van 5,1 op de 10.000 Nederlanders. “Vanaf dat moment was sprake van een epidemie”, zegt Wim van der Hoek, hoofd van de afdeling luchtweginfecties van het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb). De epidemie duurde tot week 11 van dit jaar. Toen daalde het aantal mensen met griepachtige klachten voor het eerst sinds november tot 4,1 op de 10.000 Nederlanders. “Nu het aantal meldingen twee weken lang onder de grens van 5,1 is gebleven, is de epidemie officieel voorbij.”

Het hoogtepunt van de epidemie lag in week 5 van dit jaar

Deze keer circuleerden opnieuw verschillende influenzavirussen, maar type A (H3N2) kwam veruit het meeste voor. “Bij de lange duur speelt de immuniteit van de bevolking een rol. Een kleine genetische verandering in het virus kan al meer zieken veroorzaken.” Het hoogtepunt van de epidemie lag in week 5 van dit jaar: ruim 20.000 mensen gingen toen met griepachtige verschijnselen naar de huisarts. “Lage temperatuur en luchtvochtigheid spelen ook een rol bij het overbrengen van het virus.”

Vorig seizoen kregen naar schatting 1,2 miljoen mensen griep; daarvan gingen er 203.000 naar de huisarts, zesduizend werden met een complicatie opgenomen in het ziekenhuis. In totaal overleden toen 3900 mensen méér dan verwacht als er geen griep was geweest. “Waarschijnlijk hangt deze ‘oversterfte’ samen met de griep. Dit seizoen zijn er naar verwachting meer grieppatiënten, meer ziekenhuisopnamen en meer sterfgevallen.” Schattingen van het totale aantal patiënten zijn lastig. “De zestig huisartsenpeilstations van het NIVEL geven informatie over huisartsbezoeken, maar volgens cijfers van de Grote Griepmeting gaat slechts een op de vijf grieperige mensen naar de huisarts.”

Complicaties

Complicaties, vooral longontsteking, dragen bij aan de ‘oversterfte’, vooral bij 75-plussers.  Die bedroeg vorig seizoen 3900 mensen, maar dit seizoen zijn het er waarschijnlijk meer. “Exacte sterftecijfers ontbreken”, zegt Van der Hoek. “Er wordt meestal geen test gedaan, dus er kan ook een andere doodsoorzaak zijn. Met behulp van wiskundige modellen berekenen we of de sterfte in een bepaalde periode hoger is dan verwacht. Met CBS-cijfers kijken we naar het  patroon van de totale sterfte in de afgelopen vijf jaar. Wanneer het aantal sterfgevallen dat uit die berekening rolt hoger is dan het verwachte gemiddelde schrijven we deze ‘oversterfte’ toe aan griep.”

Nederlandse cijfers worden samengevoegd met die uit andere Europese landen om de effectiviteit van de griepprik te berekenen; dit seizoen is die naar schatting veertig procent. “Niet optimaal, maar het wisselt jaarlijks doordat het virus steeds een beetje verandert. Toch is de griepprik zinvol, omdat het vaccin complicaties kan voorkomen.”

Op de site www.rivm.nl is het verloop van de griepepidemie voor iedereen op de voet te volgen. “De informatie wordt wekelijks aangepast en nog uitgebreid, bijvoorbeeld met gegevens over aantallen ziekenhuisopnames. Vorig jaar zijn de sterftecijfers toegevoegd.”

Gepromoveerd

Het RIVM vindt het belangrijk om als wetenschappelijk instituut zelf onderzoek uit te voeren of daaraan bij te dragen. Hiermee ontwikkelen we kennis waarmee we onze rol als betrouwbare adviseur voor de overheid goed kunnen blijven vervullen. In RIVM Magazine vindt u een overzicht van recent gepromoveerde medewerkers. De afgelopen tijd waren dat Marjolein Greuter, Inonge van Twillert en Marjolein Korndewal.

Gepromoveerd

MarjoleinGreuters.jpg

Marjolein Greuter
Bevolkingsonderzoek darmkanker gaat zijn vruchten afwerpen

Na dertig jaar screening op darmkanker zal het aantal gevallen met ruim een derde zijn afgenomen en de sterfte aan darmkanker met bijna de helft. Dit blijkt uit het proefschrift van Marjolein Greuter. Ze onderzocht de (toekomstige) lange-termijn-effecten van het bevolkingsonderzoek naar darmkanker. Daarnaast keek ze of er factoren zijn die de effectiviteit van het bevolkingsonderzoek kunnen bedreigen en of de screening verder geoptimaliseerd kan worden.

Er is een wiskundig model ontwikkeld voor dit onderzoek, waarmee ze heeft berekend wat de invloed is van het bevolkingsonderzoek naar darmkanker op het voorkomen van de ziekte en de sterfte eraan. Volgens Greuter is de jaarlijkse sterfte aan de ziekte met 47 procent gedaald en zullen er jaarlijks 35 procent minder darmkankergevallen bij komen. De uitkomsten komen overeen met de verwachtingen tijdens de lancering van het bevolkingsonderzoek in 2014. Er zijn jaarlijks 110.000 coloscopieën nodig om deze resultaten te bereiken. Ook wordt er bij zo'n 20.000 van deze coloscopieën geen poliepen of kanker gevonden, omdat ze het gevolg zijn van een onterecht positieve ontlastingstest. Daardoor moeten er dus veel mensen onnodig een coloscopie ondergaan.

In het proefschrift concludeert Greuter dat er mogelijkheden zijn om het bevolkingsonderzoek efficiënter uit te voeren en tegen lagere kosten. Daarvoor moet de waarde waarbij gesproken wordt van een positieve uitslag wat verlaagd worden. Tegelijk moet de tijd tussen de verschillende rondes van het bevolkingsonderzoek, nu twee jaar, verlengd worden. Bij zo'n aanpak blijft het gunstige effect van het bevolkingsonderzoek behouden, terwijl het voor de deelnemers makkelijker wordt en de totale kosten omlaag gaan. Dit proefschrift kreeg veel media-aandacht.

Op 10 januari is Marjolein Greuter gepromoveerd bij Vumc en RIVM. Haar promotoren waren prof. dr. G.A. Meijer, prof.dr.ir. J. Brug en dr. V.M.H. Coupé.

De titel van haar proefschrift luidt: Colorectal cancer screening: benefit, burden and opportunities.

 

Risico’s voor ongeboren baby door cytomegalovirus groter dan gedacht

Als een zwangere vrouw cytomegalovirus (CMV) oploopt, zijn de risico’s voor de ongeborene groter dan oorspronkelijk werd gedacht. Terwijl het niet altijd duidelijk is dat het om dit virus gaat, aldus Marjolein Korndewal. Zij promoveerde op 24 januari aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). 

Korndewal heeft voor haar onderzoek - dat zij deed in samenwerking met het RIVM - gekeken naar de gevolgen van een aangeboren CMV-infectie bij kinderen tot 6 jaar oud. Zij bekeek bij ruim 30.000 hielprikkaarten of deze jonge kinderen inderdaad een aangeboren CMV-infectie hebben.

Hieruit bleek dat 1 op de 200 Nederlandse kinderen een aangeboren CMV-infectie heeft. Dit komt neer op bijna 1000 kinderen per jaar. De gevolgen van een aangeboren CMV-infectie zijn uiteenlopend. Sommige kinderen worden geboren met een klein hoofd en hersenafwijkingen. Op lange termijn kunnen kinderen last krijgen van gehoorverlies en een ontwikkelingsachterstand op het gebied van leren, bewegen en spraak en taal. Bijna een kwart van alle kinderen met een dergelijke virusinfectie heeft deze problemen.

Korndewal pleit daarom om de hielprikkaart te onderzoeken bij kinderen die last hebben van gehoorverlies. Daardoor kan het virus eerder worden opgespoord. Volgens haar kan een aangeboren CMV-infectie in sommige gevallen worden voorkomen. Zij raadt zwangeren en vrouwen met een kinderwens aan om het delen van eten, spenen, bekers en bestek met kleine kinderen te mijden. Ook moeten de handen goed worden gewassen na het verschonen van een plasluier. Het virus kan namelijk in het speeksel of de urine van jonge kinderen zitten. Dezelfde boodschap wordt ook uitgedragen door het RIVM. Ook wil Korndewal meer bewustwording bij zwangeren en zorgverleners van deze aangeboren infectie en de gevolgen die dit virus kan hebben. Zij pleit ook voor verder onderzoek naar goedwerkende vaccins.

Promotoren: prof.dr. A.C.M. Kroes en prof.dr. H.M. Oudesluys-Murphy. Co-promotoren: dr. A.C.T.M. Vossen en dr. H.E. de Melker.

Titel proefschrift: Consequences of congenital cytomegalovirus infection in early childhood.

 

DSC_2561.JPG

Inonge van Twillert
Leeftijd en vaccinatiegeschiedenis beïnvloeden afweerreacties na natuurlijke infectie met kinkhoest

De leeftijd speelt een rol in afweerreacties na een natuurlijke infectie met Bordetella pertussis, de bacterie die de besmettelijke luchtweginfectie kinkhoest veroorzaakt. Vanaf de jaren ‘50 heeft vaccinatie het aantal kinkhoestgevallen weliswaar drastisch verlaagd, maar deze slimme bacterie is bezig met een comeback; kinkhoest komt ook steeds meer voor bij mensen die hiertegen gevaccineerd zijn. Omdat een natuurlijke infectie in vergelijking met een kinkhoestvaccinatie, een langere bescherming biedt tegen een volgende kinkhoestinfectie, kan kennis over de afweerreactie (immuunrespons) na infectie bijdragen aan het ontwikkelen van verbeterde vaccins.

In het proefschrift van Inonge van Twillert werden immuunresponsen van 300 (ex-)kinkhoestpatiënten, in alle leeftijdscategorieën, die meededen aan onze klinische SKI-(“Specifieke Kinkhoest Immuniteit”)studie onderzocht. Er is niet alleen onderzoek gedaan naar de antilichaamniveaus, maar ook B- en T-cellen zijn geanalyseerd. De gevonden leeftijdseffecten in de immuunresponsen zijn waarschijnlijk mede veroorzaakt door hoe vaak kinkhoest was ‘gezien’. Ook bleek de vaccinatiegeschiedenis van invloed. Voor de afweerreactie tijdens een natuurlijke infectie maakt het uit of je nooit gevaccineerd bent geweest, je het oude ‘whole cell’ vaccin (de geïnactiveerde bacterie) of het nu gebruikte ‘acellulaire’ vaccin (losse eiwitten) hebt gekregen. Dit is relevant in de huidige kinkhoestdiscussie, nu gebleken is dat het acellulaire vaccin een kwalitatief minder goedwerkend vaccin is dan het oude vaccin.

Op 15 februari promoveerde Inonge van Twillert bij de Universiteit Utrecht. Promotor was prof. dr. E.A.M. Sanders en copromotor was dr. C.A.C.M. van Els.

Titel proefschrift: Cellular and humoral immunity after infection with B. pertussis: the role of age, antigen and vaccination history.

Vegetariërs en vleeseters: verschillen in resistente bacteriën?

Groepen vegetariërs en vleeseters met elkaar vergelijken om meer grip te krijgen op de verspreiding van resistente bacteriën. Het RIVM voert een uniek onderzoek uit waarvan de resultaten eind 2017 bekend zijn.

Een golf aan aanmeldingen was hun deel na een oproep op social media. “Geweldig dat zoveel mensen mee willen doen aan het onderzoek,” zegt projectleider Vegastudie Cindy Dierikx. “Met zulke groepen deelnemers kunnen we straks goede betrouwbare uitspraken doen. Wel liep onze mailbox zó vol, dat we er een beetje van in paniek raakten. We hebben uiteindelijk een melding moeten instellen dat we genoeg deelnemers hadden.”

Vlees en vis

Aan het onderzoek doen zo’n 1000 vegetariërs en 500 vleeseters mee. Via monsters met ontlasting van de deelnemers en een uitgebreide vragenlijst willen de onderzoekers meer te weten komen over de manier waarop resistente bacteriën zich verspreiden en wat de rol van vlees en vis hierbij is. De vraag is of vegetariërs minder resistente bacteriën bij zich dragen dan mensen die vlees eten.

Darmbacteriën

En die kennis is welkom, want het is van groot belang om antibioticaresistentie zoveel mogelijk vóór te zijn. In dit onderzoek gaat het alleen om zogenaamde ESBL-producerende bacteriën. ESBL is een enzym dat bepaalde soorten antibiotica (penicillines en cefalosporines) kan afbreken. Behandeling van een ESBL-infectie is daardoor vaak erg lastig.

De vraag is of vegetariërs minder resistente bacteriën bij zich dragen dan mensen die vlees eten.

De bacteriën die ESBLs kunnen produceren, zijn gewone darmbacteriën. Hoe ze daar komen? “Gewoon via de mond. Via voedsel, maar ook bijvoorbeeld door iets aan te raken waar de bacterie op zit en daarna weer iets te eten,” zegt projectcoördinator antimicrobiële resistentie Engeline van Duijkeren. “Vaak wordt naar de veehouderij gekeken voor ESBLs, maar het is maar de vraag of de veehouderij een grote bijdrage levert aan ESBL-verspreiding onder mensen. Er zijn veel meer bronnen. Zo kan ESBL ook van mens op mens overgedragen worden. Met deze studie hopen we daar meer informatie over te krijgen.”

Probleem voor patiënten

Vijf procent van de Nederlandse bevolking is drager van een ESBL-bacterie, vaak zonder het te weten. Engeline van Duijkeren: “Mensen schrikken vaak als ze horen dat ze drager zijn, maar je merkt daar niets van. De meeste dragers worden niet ziek en we weten ook dat veel dragers de ESBL-bacterie vanzelf weer kwijtraken.” In ziekenhuizen kunnen resistente bacteriën zich makkelijker verspreiden, omdat daar veel kwetsbare patiënten zijn, die vaak ook met antibiotica behandeld worden. Een infectie met een resistente bacterie vormt daar een veel groter probleem. Daarom is het belangrijk om dragerschap met resistente bacteriën zoveel mogelijk te voorkomen.

Uniek

Een dergelijk groot onderzoek naar dit onderwerp gebeurde nog niet eerder. Cindy Dierikx: “Binnen Europa is nog maar één dergelijk onderzoek gedaan, in Duitsland. Maar dat was veel kleinschaliger dan ons onderzoek. De vegastudie, zoals wij ‘m noemen, is uniek voor Nederland.”

Het wachten is op de resultaten eind 2017.

Engeline van Duijkeren “Als we meer weten over waarom mensen drager worden, kan dat er uiteindelijk toe leiden dat er minder dragers komen van resistente bacteriën, waardoor deze zich ook minder zullen verspreiden.”

Prijs voor bijdrage aan een veiliger Nederland

Chris Dijkens wint de eerste RIVM Jan Kliestprijs voor zijn inspanningen om samen met nationale en internationale organisaties de aanpak van milieu-incidenten te verbeteren. Door de verspreiding van kennis over crisisbestrijding levert hij een substantiële bijdrage aan een veiliger Nederland. Het RIVM heeft de prijs ingesteld om het belang van samenwerking op gebied van veiligheid, milieu en gezondheid te benadrukken. “Ik ben verrast en voel me vereerd om deze prijs te ontvangen, vernoemd naar Jan Kliest.” Chris Dijkens heeft sinds 1985 veel met Jan Kliest samengewerkt aan het opbouwen van de crisisresponsorganisatie in Nederland.

Erkenning voor vakgebied veiligheid

1500 -2 uitreiking 2.png

Dijkens werd genomineerd door vier verschillende mensen van overheidsorganisaties én bedrijfsleven. “Het is een enorme erkenning van het werk wat we doen in Nederland op gebied van crisisbeheersing,” zegt Dijkens, “en voor het vakgebied veiligheid. Het was toen een belangrijk onderwerp en het is steeds belangrijker geworden.”

Dijkens krijgt de prijs voor zijn indrukwekkende staat van dienst op gebied van crisisbeheersing. Hij was een van de drijvende krachten achter de verdere professionalisering van de crisisorganisaties voor milieu, drinkwater en straling. Hij stond aan de wieg van het Crisis Expert Team milieu en drinkwater en is de oprichter van het Landelijk Laboratorium netwerk terroristische aanslagen. Ook is hij voorzitter van drie verschillende internationale netwerken die zich samen sterk maken voor een veiligere wereld. En met de ontwikkeling van een Flash Environmental Assesment Tool (FEAT) en trainingen voor specialisten voor humanitaire missies in milieurampgebieden, heeft Nederland dankzij Dijkens een Green Star Award gewonnen. Dit is een prestigieuze prijs die wordt uitgereikt door de Verenigde Naties.

De prijsuitreiking maakte onderdeel uit van een themadag ‘Crises veranderen, veranderen wij mee?’ op 26 januari 2017. GGD’en, Veiligheidsregios’s, Omgevingsdiensten en het RIVM kwamen op deze dag bij elkaar om in kaart te brengen welke veranderingen op gebied van crisisbeheersing gaande zijn en hoe dit van invloed kan zijn op de crisisrespons en samenwerking.

Jan Kliest

De prijs is ingesteld ter nagedachtenis aan Jan Kliest, die in 2013 overleed. Hij was hoofd bij het Centrum Veiligheid van het RIVM.  Dankzij hem is de crisisresponsorganisatie van het RIVM opgebouwd. Zijn motto was: ‘kennis bij elkaar brengen is kracht’. Het RIVM vindt samenwerking op het gebied van veiligheid, milieu en gezondheid erg belangrijk. Kennis bij elkaar brengen en verspreiden staat voor het RIVM als kennisinstituut bovenaan.

 

Link naar de video-reactie van Chris Dijkens