November 2017 | Nummer 2
https://magazines.rivm.nl/2017/10/rivm-magazine
Sinds 19 september 2017 is het LivingLabAir een feit. Een innovatief en fijnmazig sensornetwerk voor het meten van de actuele luchtkwaliteit. Het LivingLabAir is het eerste onderdeel van het Innovatielab Leefomgeving. Wetenschappers, studenten en bewoners op het Utrecht Science Park vinden elkaar hierin om innovatieve ideeën te toetsen in kleine pilotprojecten. “De volgende stap is een verbreding naar milieukwaliteit en gezondheid.”
“De rode draad is nieuwe technologie en hoe je die goed inzet voor verbetering van gezondheid in de leefomgeving. Dat testen we in deze ‘living labs’”, vertelt Erik Tielemans, afdelingshoofd onderzoek & innovatie milieukwaliteit bij het RIVM. Een ‘living lab’ is een innovatieve onderzoeksomgeving waarin gebruikers participeren.
Anders meten
De nieuwe technologie waar het om gaat zijn snelle innovaties op het gebied van goedkope sensoren, ICT en Big Data. Hierdoor kunnen we onze leefomgeving in de toekomst radicaal anders meten en interpreteren. Burgers meten zelf via citizen science, en veel informatie over de persoonlijke gezondheid komt vrij via quantified self. Denk hierbij aan apps waarmee je de eigen hartslag, bloeddruk, verbrande calorieën, etc. kunt meten.
"Alles gebeurt in cocreatie"
Voor het LivingLabAir meten zo’n twintig sensoren, verspreid op het Utrecht Science Park (USP), de luchtkwaliteit. De metingen worden doorgeseind naar een dataportaal, waar alle gegevens real-time te bekijken zijn (zie de link onder het artikel). Ze zijn bijvoorbeeld te gebruiken om de schoonste routes op het USP te bepalen, en leveren tal van gegevens over de mobiliteit en de waardering van de werk- en woonomgeving.
Flexibel en speels
Erik Tielemans: “We houden het Innovatielab Leefomgeving flexibel en speels. Alles gebeurt in cocreatie.” Bewoners en studenten zijn actief betrokken. Veel studenten doen projecten rondom het LivingLabAir. In het Innovatielab Leefomgeving werken RIVM, Universiteit Utrecht en stichting Utrecht Science Park samen. Daarnaast zijn partners TNO, Luchtradar en JCDecaux betrokken bij het LivingLabAir.
Erik Tielemans benadrukt dat het echt een experiment is. “We weten nog niet of die sensoren goed werken. Ook andere vragen spelen in deze experimentele omgeving, zoals: hoe geven we duiding aan de data en hoe communiceren we daarover? Hoe werk je goed samen in zo’n project?”
Verbreding naar gezondheid
Nu nog kleinschalig op het Utrecht Science Park, straks is het de bedoeling om op te schalen naar andere steden. Zo lopen in Rotterdam, Schiedam en Nijmegen al projecten in samenwerking met het publiek. “En als de tests goed uitpakken, dan gebruiken we de resultaten voor verbetering van het nationale luchtmeetnet. Want we willen toe naar een heel nieuw systeem, waarmee we echt in de haarvaten van de stad kunnen meten.”
Maar het gaat verder dan alleen luchtkwaliteit. “De ambitie is groter. Klein en concreet beginnen is belangrijk bij dit soort projecten, maar de volgende stap is een verbreding naar milieukwaliteit en gezondheid.” Dat kan door sensoren met wearables en apps voor gezondheidsmetingen te combineren. Nieuwe LivingLabs zitten daarom alweer in de planning. “Uiteindelijk willen we de maatschappelijke vragen over gezondheid in de leefomgeving beter kunnen beantwoorden. En dat doen we graag in samenwerking met andere maatschappelijke partijen en innovatiepartners.”
Bekijk de metingen op Utrecht Science Park op LivingLabAir.nl.
Tekst: Mirjam Kroeze
Debbie van Baarle, immunoloog bij het RIVM Centrum Immunologie van Infectieziekten en Vaccins, is sinds 1 juli 2017 tevens hoogleraar ‘Immunologie van vaccinaties, in het bijzonder van strategieën voor virale infecties’. Deze leerstoel bekleedt ze bij het Laboratorium voor Translationele Immunologie van het UMCU. ”Mijn doel is een verbeterde preventie van infectieziekten.”
Debbie van Baarle heeft een droom: “Je komt bij de huisarts, die zit achter z’n computer. Hij heeft gegevens over je verzameld, testjes gedaan, bloed afgenomen waarin biologische markers te zien zijn. Deze gegevens vult hij in in een speciaal ontwikkelde ‘tool’. Dan kan de huisarts je vertellen: dit is de uitslag en deze vaccinaties heeft u nodig. Of dit kan over vijf, tien of twintig jaar, ik weet het niet. We zetten steeds kleine stappen in die richting.”
Deze zogenoemde personalised medicine (therapie op maat) zou betekenen dat je veel gerichter vaccins kunt aanbieden. Ook risicogroepen kun je op deze manier veel beter helpen. Zo vormen ouderen een speciale doelgroep. De werking van het afweersysteem neemt namelijk af bij het ouder worden. Debbie van Baarle: “We kijken steeds hoe we bijvoorbeeld het griepvaccin kunnen verbeteren. Het mooiste is als je dat op de persoon kunt doen. Want mensen hebben soms een chronische ziekte, slikken allerlei medicijnen. Heeft dat invloed op de werking van het vaccin, en zo ja, hoe? Met dat soort vragen houd ik me bezig. Mijn doel is een verbeterde preventie van infectieziekten door middel van vaccinatie.”
Om deze en andere vragen over het afweersysteem en over vaccinatie goed te kunnen beantwoorden is veel kennis nodig. Al jaren houdt Debbie van Baarle zich bezig met het ‘gastheerschap’ van een virus. Een virus heeft een gastheer, bijvoorbeeld de mens, nodig om te overleven en zich te verspreiden. “Sommige virussen zitten langdurig zonder problemen in een lijf, dan gebeurt er iets geks en dan wordt iemand ziek. ‘Iets geks’, wat is dat dan? Hoe wordt die balans in het afweersysteem verstoord? Daar zijn we naar op zoek.”
Die zoektocht is ook belangrijk om vaccinaties effectief te houden, en om nieuwe vaccinatiestrategieën te kunnen ontwikkelen. “De vraag is of mensen langdurige afweer houden tegen virussen waartegen ze lang geleden zijn gevaccineerd in het Rijksvaccinatieprogramma. Mensen worden steeds ouder, en er is langdurige bescherming nodig. In de toekomst kan het zinvol zijn om ouderen opnieuw te vaccineren. Deze herhalingsvaccinatie zal dan de afweerrespons weer versterken en leiden tot een langere bescherming.”
"Ik verbind graag vakgebieden"
De verzamelde kennis zou moeten leiden tot een ‘tool’ om mensen in te delen in groepen op basis van het risico dat zij lopen op een infectieziekte. Dit risicoprofiel wil ze in de toekomst graag in de praktijk brengen. “Wij gaan natuurlijk niet over de invoering. Daar liggen allerlei afwegingen aan ten grondslag.” Ze is zich ervan bewust dat de ontwikkeling naar personalised medicine haken en ogen heeft. “Mensen zitten niet altijd te wachten op die persoonlijke informatie. Misschien schrikken ze ervan. Of ze vragen zich af: krijg ik wel wat ik nodig heb?”
“Het mooie aan m’n vak vind ik het voortdurende puzzelen. Ik werk graag samen met wiskundige modelleurs, met epidemiologen. Ik verbind graag vakgebieden, want op de grensvlakken van vakgebieden ontstaat nieuwe kennis. Technologische ontwikkelingen en innovatieve methodes helpen ons vak verder, al brengen ze ook vragen mee. Hoe we chocola maken van de vele data, bijvoorbeeld. Vaak heb je een antwoord, en dan ligt er alweer een volgende vraag. Dat blijf ik interessant vinden, ik word er nooit moe van.”
Tekst: Mirjam Kroeze
Het RIVM draagt actief bij aan de realisatie van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen voor 2030 (Sustainable Development Goals (SDG’s)) van de Verenigde Naties. “Dit doen wij via kennisvorming en –deling op het gebied van volksgezondheid, milieu en leefomgeving. Deze bijdrage expliciet maken, en daarop voortbouwen, is nu de volgende stap”, aldus Lieke Friederichs, projectleider SDG’s binnen het RIVM.
Vanaf januari 2016 is de Rijksoverheid aan de slag gegaan met het vertalen van de SDG’s naar nationaal beleid. “Als internationaal gerenommeerd en betrokken kennisinstituut op het gebied van gezondheid en milieu dat midden in de samenleving staat, is het vanzelfsprekend dat wij vanuit onze expertise actief bijdragen aan deze Duurzame Ontwikkelingsdoelen”, zegt Lieke Friederichs.
RIVM-projectgroep SDG’s: Manon Zwart, Coördinerend adviseur Duurzaamheid Centrum voor Duurzaamheid, Milieu en Gezondheid; Marit de Vries, ruimtelijk onderzoeker Centrum Kennisintegratie Volksgezondheid en Zorg; Lieke Friederichs, Projectleider SPR SDG's Centraal, Adviseur Water, Sanitatie en Hygiëne en SH WHO Collaborating Centre for Risk Assessment of Pathogens in Water and Food en Linda Dap, Senior Communicatieadviseur Internationaal bij Communicatie & Documentatie.
Op de RIVM-website 'Werelddoelen' (zie link onderaan artikel) is inzichtelijk hoe het RIVM bijdraagt aan deze doelen. “Op dit moment ligt de focus van het RIVM op het bijdragen aan een zevental SDG’s”, zegt Marit de Vries, Ruimtelijk Onderzoeker binnen het Centrum Kennisintegratie Volksgezondheid en Zorg. “Deze doelen zijn intersectoraal, dat wil zeggen: ze raken de werkzaamheden van diverse onderdelen binnen het RIVM.”
Ook blijken de doelen aan te sluiten op de verwachting van burgers waar het RIVM aan zou moeten bijdragen. Bij de vraag: ‘wat zijn belangrijke doelen voor Nederland?’ scoorden Doel 13: Klimaatverandering aanpakken en Doel 12 Verantwoorde productie en Consumptie hoog; voor het buitenland was dit Schoon drinkwater en sanitatie. Marit de Vries: “Het RIVM wordt nog steeds vooral als instituut gezien dat aan doel 3 Goede gezondheid en welzijn kan bijdragen.”
De toetsing bij burgers gebeurde tijdens de RIVM Kennisparade, die dit jaar in het weekend van de wetenschap bij het RIVM plaats had (zie artikel hierover elders in dit magazine).
“Wat uniek is aan het RIVM is dat wij wereldwijd een van de weinige kennisinstituten zijn waar zowel gezondheid als milieu en de leefomgeving centraal staan en integraal worden onderzocht,” zegt Lieke Friederichs. “Beide zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden, en dit zie je ook terug in de SDG’s. In de bijdrage aan de realisatie van de doelen in 2030 kunnen we dus een belangrijke rol op ons nemen.”“In de communicatie is die intersectorale samenwerking ook een belangrijk uitgangspunt”, vult senior communicatieadviseur Linda Dap aan. “De doelen en projecten zijn zo sterk met elkaar verweven. Mensen en projecten verbinden is een toegevoegde waarde om de SDG’s verder te brengen.”
Zeven Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG's) waar het RIVM aan bijdraagt.
Manon Zwart, Coördinerend Adviseur Duurzaamheid bij het RIVM Centrum voor Duurzaamheid, licht toe waar die bijdrage van het RIVM dan uit bestaat. “We monitoren als RIVM bijvoorbeeld de luchtkwaliteit in Nederland en werken aan oplossingen om luchtverontreiniging tegen te gaan. Ook kijken we naar de rol van water en groen in relatie tot gezondheid en welzijn in groeiende steden in Nederland en in Europa. Maar we onderzoeken bijvoorbeeld ook de milieudruk en gezondheid van het Nederlandse voedingspatroon en hoe deze verbeterd kan worden door te adviseren over aanpassing van het voedingsmiddel en of het maken van andere voedselkeuzes.”
Lieke Friederichs: “Tot eind 2018 onderzoeken we hoe we als RIVM effectief onze kennis kunnen delen in nationale en internationale netwerken. Als rode draad zoeken we daarbij steeds de aansluiting bij de Duurzame Ontwikkelingsdoelen. Zo, is de verwachting, kunnen we nog beter bijdragen aan duurzame gezondheidssystemen en milieubeleid voor Nederland en de wereld."
Kijk voor meer informatie over de rol van het RIVM rond de SDG’s op de RIVM-website Werelddoelen en/of neem contact met ons op via SDG-RIVM@rivm.nl.
Tekst: Martha van den Berg
Het RIVM vindt het belangrijk om als wetenschappelijk instituut zelf onderzoek uit te voeren of daaraan bij te dragen. Hiermee ontwikkelen we kennis waarmee we onze rol als betrouwbare adviseur voor de overheid goed kunnen blijven vervullen. In RIVM Magazine vindt u een overzicht van recent gepromoveerde medewerkers. De afgelopen tijd waren dat Renske Eilers, Valentina Sechi, Michiel Zijp, Joris Meesters, Lea den Broeder, Mariëtte van Ravenhorst en Gertjan Wagenvoort.
Mensen boven de 65 zijn vaker geneigd zich te laten vaccineren dan mensen tussen de 50 en 65 jaar. Vooral wanneer zij hiertoe het advies hebben gekregen van de huisarts. Dat blijkt uit het promotieonderzoek 'Gezond ouder worden: de vaccinatiebereidheid van 50 plussers' van Renske Eilers. Ouderen zijn het meest positief over pneumokokkenvaccinatie. Bijna 70 procent geeft aan bereid te zijn zich hier tegen te vaccineren.
Renske Eilers promoveerde op 7 juni 2017 en laat in haar promotieonderzoek ‘Gezond ouder worden: de vaccinatiebereidheid van 50-plussers’ zien hoe we een bijdrage kunnen leveren aan het gezond ouder worden van 50-plussers door middel van vaccinatie. Een vaccinatieprogramma slaagt alleen als men ook bereid is zich te laten vaccineren. Eén van de belangrijkste vragen van het proefschrift is welke factoren voor 50-plussers meespelen om zich wel of niet te laten vaccineren. En welke vaccinaties het meeste draagvlak zouden hebben.
Effectieve vaccinatie tegen pneumokokken
Het aantal 50-plussers in de samenleving neemt toe. Door natuurlijke veroudering van het afweersysteem zijn zij vatbaarder voor infecties. Vaccinatie van 50-plussers zou niet alleen de ziektelast maar ook de gezondheidskosten doen dalen. Renske Eilers onderzocht welke vaccins een bijdrage zouden kunnen leveren aan het ‘gezond ouder worden’. Daaruit blijkt dat een effectieve vaccinatie tegen pneumokokken prioriteit verdient. De grootste ziektelast werd in de periode tussen 2010 en 2013 veroorzaakt door pneumokokken, gevolgd door griep. De ziektelast van gordelroos en kinkhoest is relatief lager.
Een vaccinatieprogramma slaagt alleen als men ook bereid is zich te laten vaccineren. Een van de belangrijkste vragen van het proefschrift is dan ook welke factoren voor 50-plussers meespelen om zich wel of niet te laten vaccineren. Daarbij werden een hoge sterftekans, hoge vatbaarheid en hoge werkzaamheid van het vaccin belangrijk gevonden. Persoonlijke factoren die invloed hebben zijn leeftijd, de gezondheidsscore van de respondent zelf en het accepteren van de griepvaccinatie.
Titel proefschrift: In search of Healthy Ageing: the willingness of older adults to receive vaccination.
Promotor: prof.dr. E. Buskens
Co-promotoren: dr. H.E. de Melker, dr. P.F.M. Krabbe
Door de complete gemeenschap van bodemorganismen te bestuderen, kan het functioneren van de bodem beter worden voorspeld dan door slechts een paar soorten te bekijken. Ook is het belangrijk om niet alleen naar de aanwezigheid van organismen te kijken, maar ook naar lichaamsgewicht en andere kenmerken. Dit blijkt uit het promotieonderzoek van Valentina Sechi, die onderzoek deed bij het RIVM en op 8 juni is gepromoveerd aan de WUR.
Het onderzoek helpt bij het herkennen van bodems die niet goed functioneren. Dit is belangrijk omdat de bodem essentiële ecosysteemdiensten levert, zoals agrarische producten, schoon grondwater, opslag van koolstof voor klimaatmitigatie en de het onder controle houden van ziekten en plagen. Hierbij spelen bodemorganismen een elementaire rol. Wereldwijd staat het functioneren van de bodem onder druk.
Veelbelovend is de analyse naar lichaamsgewicht en voedselvoorkeur van bodemorganismen. Vervolgonderzoek moet zich vooral richten op de relatie tussen het functioneren van de bodem en de ecosysteemdiensten.
Titel proefschrift: Biotic interactions and trait-based ecosystem functioning in soil.
Promotor: prof.dr. L. Brussaard
Co-promotoren: dr. R.G.M. de Goede, dr. M. Rutgers, dr. C. Mulder
Duurzaamheidsanalyses zoals die nu worden gemaakt, hebben te weinig effect, vooral omdat het draagvlak voor maatregelen onvoldoende wordt meegenomen. Milieukundige Michiel Zijp doet voorstellen die het draagvlak vergroten. De RIVM-medewerker promoveerde op 3 juli aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
Om de Sustainable Development Goals van de Verenigde Naties te halen - doelen die ook Nederland heeft ondertekend - moet de aanpak beter, aldus Michiel Zijp. Hij ziet problemen bij de inzet van duurzaamheidsanalyses zoals die nu worden gemaakt.
'Duurzaamheid is niet één ding'
Deze rapporten die milieu- en sociale effecten in kaart brengen zijn niet verplicht, maar worden steeds vaker gevraagd door burgers, overheden en bedrijven, bijvoorbeeld als keurmerken. Toch dragen deze analyses nog te weinig bij aan werkelijke verduurzaming.
‘Duurzaamheid is niet één ding. Het gaat altijd om keuzes met veel overwegingen die elkaar kunnen tegenwerken. Denk daarbij bijvoorbeeld aan landgebruik, klimaat, giftigheid, grondstofgebruik en kosten. Vaak hebben verschillende belanghebbenden verschillende belangen en meningen over wat wel en niet belangrijk is. Wie een duurzaamheidsanalyse uitvoert, moet om te beginnen de feitelijke situatie en de standpunten van de belanghebbenden, inclusief de opdrachtgever, verkennen. Dit voorkomt dat opdrachtgevers zich niet in de analyses herkennen om deze vervolgens in een la te schuiven’, zegt Zijp. ‘Dat gebeurt nu veel en te vaak.’
Michiel Zijp ontwikkelde een selectiemethode om vooraf voor ieder milieuprobleem een passende duurzaamheidsanalyse uit te voeren. Door in een vroeg stadium te kijken naar de oplossingen, in plaats van te blijven hangen in de analyse van de problemen wordt de kans groter dat de resultaten daadwerkelijk worden gebruikt en de gemaakte keuzes zo duurzaam mogelijk zijn.
Titel proefschrift: Developing Solution-focused Sustainability Assessments
Bekijk ook de video over het proefschrift
Promotoren: dr. L. Posthuma, Prof.dr. M.A.J. Huijbregts, Dr. R. Heijungs
Nanodeeltjes zitten al in veel producten zoals medicijnen, deodorant, zonnebrand of sokken. De verspreiding van nanomaterialen in het milieu en de risico’s daarvan voor de gezondheid zijn echter lastig te bepalen. RIVM-onderzoeker Joris Meesters ontwikkelde het model SimpleBox4 nano waarmee concentraties van nanodeeltjes in water, bodem en lucht berekend kunnen worden. Een grote stap vooruit in de milieurisicobeoordeling van nanodeeltjes. Op 6 september promoveerde hij op dit onderzoek aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
De risico’s van nanodeeltjes in het milieu hangen af van de mate van blootstelling, en het niveau waarbij schadelijke effecten optreden. Binnen de huidige Europese regelgeving voor de risicobeoordeling van chemicaliën (REACH) is behoefte aan kennis over het verspreidingsgedrag van stoffen in nanovorm. Daarom maakte Joris Meesters in zijn onderzoek het bestaande verspreidingsmodel voor chemische stoffen (SimpleBox) geschikt voor het schatten van concentraties van nanodeeltjes in water, bodem en lucht.
SimpleBox4.0-nano voor het schatten van de verspreiding van nanodeeltjes in het milieu
Hiervoor zijn nieuwe processen toegevoegd die specifiek voor nanodeeltjes gelden, zoals de samenklontering van deeltjes. Ook testte Meesters het model aan de hand van drie metaaloxide-nanodeeltjes: titaniumdioxide, zinkoxide en ceriumdioxide. De samenklontering van nanodeeltjes met de vele in het milieu aanwezige natuurlijke deeltjes (klei, sediment, organisch stof) was al bekend, en de modelresultaten bevestigen dit. Zijn onderzoek laat zien dat SimpleBox4.0-nano gebruikt kan worden voor het schatten van de verspreiding van nanodeeltjes in het milieu.
Titel proefschrift: Multimedia Modeling of Engineered Nanoparticles with SimpleBox4nano: Model Definition and Evaluation
Promotoren: prof. dr. ir. D. van de Meent, prof. dr. ir. A.J. Hendriks
Burgerwetenschap, ook wel citizen science genoemd, is nog nieuw als het gaat om toepassing in de Publieke Gezondheid. Bij complexe problemen, zoals overgewicht, is de inzet van alle betrokken partijen nodig om tot oplossingen te komen: gemeente, professionals, bedrijfsleven én bewoners. Burgerwetenschap kan helpen om een brede kennisbasis te creëren om deze complexe problemen aan te pakken. Citizen science biedt hiervoor veel mogelijkheden, maar deze worden nog niet optimaal benut. Dat blijkt uit promotieonderzoek van Lea den Broeder aan de Vrije Universiteit, waar ze op 26 september promoveerde.
Bij burgerwetenschap werken wetenschappers en burgers op gelijke voet samen aan wetenschappelijk onderzoek. Voorbeelden van burgerwetenschap zijn bijvoorbeeld de vogelteldag, of iSpex, een project waarbij bewoners zelf de kwaliteit van de lucht meten met hun mobiele telefoon.
Burgerwetenschap levert veel op, zowel voor de wetenschap als voor bewoners en hun gezondheid. De bewoners leren meer over gezondheid en over onderzoek doen. En door de invloed van bewoners op onderzoek sluit het daarop gebaseerde beleid beter aan op wat bewoners belangrijk vinden. Burgerwetenschap kan bovendien de sociale samenhang in een buurt verbeteren. Samen onderzoek doen met burgerwetenschappers is ook een eerste stap om samen aan de oplossingen te gaan werken.
Wel staat de inzet van burgerwetenschap voor gezondheid nog in de kinderschoenen. Er zal dus nog veel met burgerwetenschap geëxperimenteerd moeten worden om de inzet ervan te optimaliseren. Ook is soms extra inspanning vereist om burgerwetenschap tot een succes te maken. Bijvoorbeeld in de vorm van training of instructie of als nieuwe instrumenten nodig zijn zoals apps voor op je telefoon.
In Amsterdam-Slotermeer interviewden lokale vrijwilligers hun buurtgenoten. Door deze werkwijze konden de vrijwilligers hun lokale netwerk inzetten, evenals hun ‘insiderskennis’ over de wijk. Daaruit bleek dat bewoners een gezellige buurt en goed contact met de buren minstens zo belangrijk vinden voor hun gezondheid als een groene leefomgeving of sportvoorzieningen om de hoek. Praten over gezondheid blijkt bovendien een cultuuroverstijgende, verbindende functie te hebben.
In Vught werd met bewoners én professionals samen een Health Impact Assessment uitgevoerd naar de verbreding van spoor en weg. In workshops bespraken ze met elkaar wat zij onder een gezonde leefomgeving verstaan en wat daarbij belangrijke waarden zijn en bekeken ze met elkaar hoe het nieuwe plan die waarden zo goed mogelijk werkelijkheid kon laten worden.
Titel proefschrift met link naar video: Citizen Science for Health in All Policies
Promotor: prof.dr.ir. A.J. Schuit
Co-promotor dr.ir. M.A.E. Wagemakers
Sinds 2015 is er een sterke toename in ziektegevallen door meningokokken groep W (MenW) in Nederland gezien. Bescherming voor tieners en jonge kinderen is gewenst met een vaccin waarin ook MenW zit. Dat kan met een MenACWY-vaccin. Kinderen krijgen nu op 14 maanden een vaccin tegen alleen meningokokken C aangeboden, een type meningokok dat momenteel weinig meer voorkomt. Maar om de bescherming tegen meningokokken C (MenC) ook in de toekomst goed te houden, zou een herhalingsvaccinatie tegen MenC bij tieners nodig zijn.
Uit promotieonderzoek van Mariëtte van Ravenhorst blijkt dat de beste leeftijd om te vaccineren tegen meningokokken W en vaccinatie tegen MenC te herhalen, de leeftijd van 12 jaar is. Dat kan dan met een combinatievaccin waarin de types A, C, W en Y zijn opgenomen. Mariëtte van Ravenhorst promoveerde op 12 oktober 2017 aan de Universiteit Utrecht. Zij heeft haar onderzoek bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), het Spaarne Gasthuis en Wilhelmina kinderziekenhuis (onderdeel UMCUtrecht) gedaan.
De meningokokkenbacterie komt regelmatig voor bij gezonde mensen in de neus- en keelholte zonder dat ze daar last van hebben. Sommige meningokokkentypen hebben de neiging om de bloedbaan binnen te dringen en hersenvliesontsteking of bloedvergiftiging te veroorzaken. In Nederland veroorzaakte meningokokken C veel ziektegevallen rond 2000 en sinds 2015 komt een ander type, meningokokken W, sterk op.
Vanwege deze stijging werd in 2002 de vaccinatie tegen meningokokken groep C ingevoerd voor kinderen van 14 maanden oud. In hetzelfde jaar werd ook een eenmalige vaccinatie aangeboden aan kinderen van 1 tot en met 18 jaar. Vooral dit laatste zorgde voor een forse daling van het aantal ziektegevallen. Momenteel komt meningokokken C-ziekte weinig voor, maar de antistoffen tegen meningokokken C zijn opnieuw laag geworden bij kinderen als ze de puberteit bereiken. Een herhalingsvaccinatie na de eenmalige vaccinatie op 14 maanden is gewenst.
Sinds 2015 is er een sterke toename in ziektegevallen door meningokok groep W in Nederland gezien. In haar onderzoek heeft Mariëtte van Ravenhorst uitgezocht op welke leeftijd een gecombineerd vaccin tegen groepen A, C, W en Y rond de puberteit het meest geschikt is om de hoogste concentratie beschermende antistoffen te krijgen. Ze zag dat adolescenten tussen 12-15 jaar immunologisch het beste reageerden op dit gecombineerde MenACWY vaccin. Daarnaast vond zij in een andere grote studie dat dragerschap van meningokokken sterk toeneemt vanaf 12 tot 14 jaar. Mariëtte van Ravenhorst adviseert daarom in haar proefschrift dat de leeftijd van 12 jaar het meest geschikt is om het gecombineerde vaccin in te voeren. Naast individuele bescherming kan het gecombineerde vaccin dan ook op termijn groepsbescherming bieden.
Op 25 september besloot minister Edith Schippers van Volksgezondheid en Sport om het RVP aan te passen naar aanleiding van het adviesrapport, mede op basis van de resultaten van het promotieonderzoek van Mariëtte van Ravenhorst. In 2018 zal de vaccinatie tegen meningokokken groep C op de leeftijd van 14 maanden worden vervangen voor het gecombineerde ACWY-vaccin. Daarnaast zullen alle brugklassers, rond de leeftijd van 12 jaar, in 2018 worden opgeroepen om zich ook met dit gecombineerde vaccin te laten inenten.
Titel proefschrift: Optimizing meningococcal vaccination strategies in adolescents Carriage, timing of vaccination and antibody dynamics
Promotor: prof.dr. E.A.M. Sanders
Co-promotoren: dr. G.A.M. Berbers en dr. S.F.L. Klis
Gertjan Wagenvoort onderzocht het effect van de invoering van de vaccinatie tegen de pneumokokkenziekte in Nederland. De pneumokok is een bacterie die voorkomt in de neusholte en bij gezonde mensen meestal niet tot ziekteverschijnselen leidt. De bacterie kan echter wel infecties veroorzaken, variërend van oorontsteking en longontsteking tot bloedvergiftiging en hersenvliesontsteking. Sinds 2006 worden kinderen in Nederland tegen de pneumokokkenziekte ingeënt. Wagenvoort promoveerde op 24 oktober bij de Universiteit Utrecht en heeft hierin o.a. samengewerkt met het RIVM.
Wagenvoort onderzocht de veranderingen in het vóórkomen van pneumokokkenziekte, de ziektepresentatie, ziekte-uitkomsten, risicogroepen en de circulerende stammen voor en na invoering van het vaccinatieprogramma. Hij keek daarbij naar alle leeftijdsgroepen, dus ook naar de generaties die niet zijn ingeënt.
Titel proefschrift: Pneumococcal disease and the impact of pneumococcal conjugate vaccines
Promotoren: prof.dr.ir. G.T. Rijkers, prof.dr. E.A.M. Sanders
Co-promotoren: dr. B.J. Vlaminckx, dr. M.J. Knol
In 1993 zag de eerste Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) het levenslicht. Een kwart eeuw later is de VTV een begrip en één van de ‘parels’ van het RIVM.
De vierjaarlijkse VTV geeft inzicht in de belangrijkste toekomstige maatschappelijke opgaven op het gebied van ziekte en gezondheid, gezondheidsdeterminanten, preventie en gezondheidszorg in Nederland.
In 2018 staat er weer een nieuwe VTV op stapel, maar voor het zover is blikken we terug op 25 jaar VTV.
Zoals de naam al verraadt, staat gezondheid centraal in de Volksgezondheid Toekomst Verkenning. Hoe gezond is Nederland? Wat beïnvloedt de gezondheid van Nederlanders, maar misschien de belangrijkste vraag van allemaal: wat is dat eigenlijk, gezondheid? “We waren ons er van bewust dat we niet alleen de harde cijfers, maar ook minder grijpbare aspecten van gezondheid mee moesten nemen in onze verkenning,” zegt Pieter Kramers, projectleider van de eerste VTV.
‘Nederland is ziek’, stelde premier Lubbers aan het begin van de jaren negentig. In de tijd van deze gevleugelde woorden – die sloegen op het hoge ziekteverzuim en de ruim 1 miljoen arbeidsongeschikten in Nederland – begon het VTV-team aan een brede opdracht: een beschrijving van de huidige status én de toekomstige ontwikkeling van de gezondheidstoestand van de Nederlandse bevolking.
"Niet alleen harde cijfers, maar ook minder grijpbare aspecten van gezondheid meenemen"
Voor de projectleiding was van meet af aan duidelijk dat het rapport meer moest omvatten dan een opsomming van de klassieke cijfers over gezondheid, zoals levensverwachting, sterfte of het aantal nieuwe ziektegevallen. Maar het boven water krijgen van deze ‘harde’ gegevens bleek al lastig genoeg. Het optuigen van de epidemiologische ruggengraat van de VTV vergde veel tijd en energie, waardoor de ‘zachtere cijfers’, bijvoorbeeld over de effecten van ziekte op het dagelijks functioneren van mensen, er bekaaid vanaf kwamen. De VTV-1993 ging uiteindelijk meer over ziekten dan over mensen.
Dit stond niet alleen op gespannen voet met belangrijke maatschappelijk thema’s zoals ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid, maar ook met één van de belangrijkste boodschappen van de VTV-1993 zelf: een sterke groei van het aantal chronisch zieken. Juist bij een chronische ziekte werd het effect van die ziekte op de kwaliteit van leven erg belangrijk. De Gezondheidsraad drong dan ook sterk aan op een betere uitwerking van dit onderdeel.
Tussen 1993 en 2014 is de VTV haast sluipenderwijs veranderd. Op de stevige fundering van epidemiologische cijfers werden in de loop van 25 jaar bredere analyses gebouwd over hoe ziekte, kwaliteit van leven, leefstijl en omgeving samenhangen met gezondheid en wat daarvan de effecten zijn op zorg en welzijn. Maar een echt vastomlijnd beeld van wat gezondheid nu eigenlijk is, is ook nu nog moeilijk te geven. Gezondheid is immers niet alleen een biomedisch, maar ook een maatschappelijk verschijnsel.
In de VTV-2014 werd voortgeborduurd op een meer normatieve benadering, die was ingezet in de VTV-2010. In die VTV was ‘meedoen’ een sleutel tot gezondheid. Meedoen levert naast gezondheid ook economische en maatschappelijke baten. In de VTV-2014 werd deze normatieve benadering expliciet gemaakt door middel van vier perspectieven. In deze perspectieven werd steeds één bepaald idee over gezondheid, uit verschillende stakeholdersessies opgehaald, centraal gesteld. Het ging hierbij om gezondheid als: a. de afwezigheid van ziekte; b. het kunnen meedoen met de maatschappij; c. een hoge kwaliteit van leven; d. welvaart voor nu en later. Door steeds één bepaald beeld van gezondheid op te blazen, werd geprobeerd de breedte – maar ook de onmogelijkheid – van verschillende denkbeelden over gezondheid inzichtelijk te maken. Volledig inzetten op één perspectief gaat namelijk vaak ten koste van de andere perspectieven.
De VTV-2018 is in ontwikkeling en bestaat uit verschillende onderdelen. In juli is het eerste product verschenen: het Trendscenario. In juni 2018 verschijnt de eindrapportage van de VTV.
Dit artikel is een bewerking van het artikel ‘Een zoektocht naar gezondheid’ in het magazine 25 jaar Volksgezondheid Toekomst Verkenning.
Tekst: Isabella Rijsterborgh en Robert Vonk