Januari 2018 | jaargang 29, nummer 1
https://magazines.rivm.nl/2018/01/infectieziekten-bulletin
Welkom bij het vernieuwde Infectieziekten Bulletin. Achter de schermen heeft de redactie de afgelopen maanden hard gewerkt om het Infectieziekten Bulletin in een nieuwe vormgeving te kunnen steken. Voor de overgang hebben we de wensen en voorkeuren die meer dan 300 lezers hebben aangegeven in onze enquête afgelopen jaar meegenomen.
Voor u als lezer heeft de nieuwe omgeving als voordeel dat het prettiger en gemakkelijker wordt om het Infectieziekten Bulletin digitaal te lezen. De website van het bulletin is 'responsive', waardoor de inhoud nu ook goed te lezen is op een mobiel of tablet. Maar ook kunt u een artikel of het volledige nummer nog steeds printen of opslaan als pdf.
Voor de zekerheid nog een korte uitleg.
Aan de rechterkant ziet u het navigatiemenu.
Bovenaan staat de thuisknop. Hiermee komt u (terug) bij de inhoudsopgave van het nummer.
Onder de thuisknop staat een loep, wanneer u hierop klikt krijgt u een zoekveld te zien waarmee in het Infectieziekten Bulletin gezocht kan worden. Op dit moment is het helaas nog niet mogelijk om in nummers van voor 2018 te zoeken, maar we verwachten dat in de tweede helft van 2018 deze mogelijkheid wel is toegevoegd. In de tussentijd kunt u via www.infectieziektenbulletin.nl nog steeds zoeken in oude jaargangen.
Onder de zoekfunctie staat een logo voor het delen van artikelen. Klikt u hierop dan krijgt u de mogelijkheid om het artikel te delen op social media of te mailen naar bijvoorbeeld een collega of naar uw eigen mailbox als reminder.
Knop 'NL': In vrijwel alle gevallen is hier geen keuze mogelijk, omdat het Infectieziekten Bulletin alleen in Nederlands wordt aangeboden. In een enkel geval kan ook een Engelstalige versie verschijnen.
Onder de taalkeuze treft u een printlogo aan. Hiermee kunt u een artikel of de volledige uitgave printen (of bewaren als pdf in het keuzemenu van uw printerinstellingen).
Tot slot staan onderaan pijlen. Hiermee springt u direct naar het volgende artikel of het vorige artikel. Bevindt u zich nog bij de introductie van een tekst? Dan slaat u met de pijlen de achtergrondtekst over, hiervoor moet u op 'Lees verder' onderaan de introtekst klikken.
De redactie van het Infectiezieken Bulletin wenst u veel leesplezier.
Heeft u vragen, of suggesties voor een artikel, dan kunt altijd contact opnemen met de redactie door te mailen naar infectieziektenbulletin@rivm.nl.
De jaarlijkse griepepidemie in Nederland is begonnen. Het aantal patiënten met een influenza-achtig ziektebeeld (IAZ) in week 1 van 2018 was 82 per 100.000 ingeschreven huisartspatiënten. Dit aantal was voor de vierde week boven de epidemische drempel van 51 patiënten met IAZ per 100.000 patiënten. Zowel in de influenzapositieve monsters vanuit de NIVEL-peilstations als in de influenzavirussen die naar het ErasmusMC zijn gestuurd, wordt de laatste weken voornamelijk influenzavirus type B (Yamagatalijn) aangetoond. Het is ongebruikelijk dat type B-influenzavirussen dominant zijn in de eerste weken van een influenza-epidemie. Ook stijgt het aantal patiënten ≥ 65 jaar met een pneumonie. In de periode 28 december 2017-3 januari 2018 steeg het aantal patiënten ≥ 75 jaar sterk. Op dit moment stijgt het aantal grieppatiënten in West-, Noord- en Zuid-Europa waarbij zowel influenzavirustype A als B wordt gevonden. (Bronnen: RIVM, Virologische Weekstaten, Nivel Zorgregistraties eerstelijn peilstations, ErasmusMC, ECDC)
Diverse media hebben begin januari 2018 gemeld dat de intensivecareafdelingen van ziekenhuizenvol liggen met jonge kinderen met een respiratoir syncytieel virus (RSV)infectie. Hierover zijn bij het RIVM geen gegevens meer bekend omdat de RSV-surveillance op deze afdelingen is stopgezet. Gegevens vanuit de influenzasurveillance laten wel zien dat bij kinderen <5 jaar die de afgelopen weken de huisarts hebben bezocht wegens influenza-achtig ziektebeeld of een andere acute respiratoire infectie, vooral het RSV werd aangetroffen. In de virologische weekstaten zijn in 2017 in week 51 door 17 laboratoria 115 RSV-diagnoses gemeld en in week 52 151 RSV-diagnoses door 18 laboratoria. Dit is een lager aantal diagnoses dan in dezelfde weken in het RSV-infectieseizoen in 2016, waarschijnlijk door de latere start van de RSV-infectie- epidemie in 2017 in vergelijking met 2016 (Figuur 1).
Figuur 1. Virologische Weekstaten RSV-infectiediagnoses per week, 2012-2017
Er is nog geen vaccin beschikbaar tegen RSV-infecties. De behandeling is ondersteunend. Voor te vroeg geboren baby’s is er preventieve passieve immunisatie beschikbaar met monoclonale antilichamen (palivizumab) voor het eerste levensjaar. Kinderen met een ernstige RSV-infectie kunnen hier lange termijn effecten aan overhouden, zoals chronische productieve hoest, terugkerende lageluchtweginfecties, langdurige piepende ademhaling, astma en verminderde longfunctie. (Bronnen: media, UMCU, NIVEL, Virologische Weekstaten, RIVM, Fauroux B et al. 2017, Singleton RJ et al. 2003, Farmacotherapeutisch Kompas
De GGD Hart voor Brabant heeft een persbericht uitgebracht over een legionellosecluster van 13 patiënten uit Boxtel die eind vorig jaar ziek werden .Een afvalwaterzuiverings-installatie (AWZI) is zeer waarschijnlijk de bron van besmetting geweest. Het gaat om een AWZI met een watertemperatuur van rond de 35° Celsius. De groei van legionella-bacteriën is internationaal al vaker aangetoond in waterzuiveringsinstallaties van bedrijven in onder meer de petrochemische industrie, houtindustrie, papierindustrie, leerindustrie en voedingsmiddelenindustrie. Het is de eerste keer dat in Nederland een legionellosecluster aan een AWZI is gerelateerd. Groei van Legionella wordt vooral gevonden in de aerobe zuivering (de beluchtingsvijver) van voedselrijk water, waarbij de watertemperatuur wat hoger ligt, zoals ook hier het geval was. Door de beluchting van het water ontstaat aerosolvorming aan het wateroppervlak. Bij de installatie in Boxtel is een overkapping gebouwd om verspreiding van aerosolen naar de omgeving te voorkomen. Uitbraken van legionellose met een waterzuiveringsinstallatie als bron zijn internationaal slechts enkele keren beschreven. Het ging daarbij steeds om een grote stijging van het aantal patiënten in korte tijd, waarbij een natte koeltoren of een luchtwasser een rol speelde in de verspreiding van aerosolen over een groter gebied. Het patroon zoals gezien wordt in Boxtel, waarbij over een langere periode sprake is van enkele patiënten, gerelateerd aan een waterzuiveringsinstallatie, is niet eerder beschreven. Inmiddels zijn ook monsters genomen bij het rioolwaterzuiveringsbedrijf waar het water uit de waterzuiveringsinstallatie wordt geloosd , en op de plek van de uitstroom van de rioolwaterzuivering op de rivier. In deze monsters werd Legionella pneumophila serogroep 1 in lage concentraties. Hetzelfde type dat bij 5 van de patiënten uit het cluster is aangetoond. Door verdunning in het riool- en rivierwater is het niet waarschijnlijk dat dit een risico voor de volksgezondheid oplevert. Bij het bedrijf zijn maatregelen genomen waardoor minder uitstroom van Legionella naar rioolwaterzuivering wordt verwacht. De komende periode zal bovendien de concentratie in het rivierwater extra worden gemonitord.(Bronnen: GGD Hart voor Brabant, RIVM)
In Osiris zijn 43 patiënten gemeld met legionellose die ziek werden in december 2017, 26 van hen hebben de infectie waarschijnlijk in Nederland hebben opgelopen, 11 waarschijnlijk in het buitenland en bij 6 ontbreekt deze informatie nog. Het aantal meldingen in december 2017 is daarmee ruim hoger dan gebruikelijk. Gemiddeld lag het aantal meldingen in december de afgelopen 5 jaar op 17 meldingen (Figuur 2).De 43 meldingen zijn afkomstig van 17 verschillende GGD’en en het aantal ligt tussen de 1-6 meldingen per GGD.
Figuur 2. Aantal legionellosemeldingen per maand in 2017 en aantal meldingen in 2012-2016.
GGD Hart voor Brabant meldde 6 patiënten met legionellose die ziek waren geworden in december. Deze patiënten behoren niet tot het legionellosecluster in Boxtel. Er zijn geen aanwijzingen voor andere clustervorming in de GGD Hart voor Brabant. In de GGD regio Limburg Noord was een cluster van 4 legionellapatiënten uit 1 woonplaats en 3 andere patiënten uit omliggende plaatsen. Allen waren ziek geworden tussen half november en 9 december. Geen van de patiënten had een buitenlandse reis gemaakt. Van slechts 1 patiënt is een klinisch isolaat (Legionella pneumophila, serogroep 1) beschikbaar voor nadere typering. In het gebied zijn enkele koeltorens en een waterzuiveringsinstallatie bemonsterd. Hier werd geen Legionella aangetoond. Verder werden monsters genomen in een woonhuis, een tuincentrum en een kamer van een zorginstelling. Op al deze locaties werd Legionella non-pneumophila (L.anisa) aangetoond. Preventieve maatregelen op deze locaties worden geadviseerd. December 2017 was een natte maand met een landelijk gemiddelde van 112 mm neerslag tegen een langjarig gemiddelde van 80 mm. In De Bilt was de gemiddelde temperatuur van 4,9 °C tegen een langjarig gemiddelde van 3,7 °C. Mogelijk speelt het relatief warme en natte weer een rol in het hogere aantal meldingen in december.(Bron: RIVM)
Het aantal nieuwe patiënten met hiv in Nederland blijft langzaam dalen. In 2016 waren er ongeveer 820 nieuwe hivdiagnoses; enkele tientallen minder dan in 2015.In 2016 waren er naar schatting 22.900 mensen met hiv in Nederland, van wie circa 2.600 nog niet op de hoogte waren van hun infectie. In 2016 kwam 95% van de patiënten binnen 6 weken na het stellen van de diagnose in zorg, en van hen startte vrijwel iedereen binnen 6 maanden met antiretrovirale therapie. Veel patiënten komen pas laat in zorg omdat hun hivinfectie in een laat stadium wordt opgespoord. Deze patiënten hebben dan al een verzwakt immuunsysteem (CD4-aantal onder 350 cellen/mm3) of zelfs aids. Dit was het geval bij 37% van de groep van mannen die seks hebben met mannen (MSM), 63% van de heteromannen en 43% van de vrouwen.(Bron: Stichting HIV Monitoring)
De Franse gezondheidsautoriteiten meldden een uitbraak van Salmonella Agona onder jonge kinderen tussen de 2 weken en 9 maanden oud, veroorzaakt door babymelkpoeder. Er zijn uit verschillende regio’s 37 kinderen gemeld met een Salmonella Agona-infectie. De meeste kinderen waren ziek geworden tussen half augustus en 2 december 2017. Bij de meeste kinderen kon ook consumptie van de betreffende melk worden bevestigd. 18 kinderen werden opgenomen in het ziekenhuis. Alle kinderen zijn uiteindelijk hersteld. De babymelkpoeder - van verschillende merken - was afkomstig van 1 fabriek in Frankrijk, is inmiddels weliswaar van de markt gehaald maar bleek naar 49 landen te zijn geëxporteerd, waaronder Nederland, Griekenland en Spanje. Ook in Nederland is het product van de markt te gehaald. Er zijn geen zieke kinderen gemeld die zouden kunnen behoren tot dit cluster. Griekenland meldt een patiëntje dat mogelijk wel gerelateerd is aan deze uitbraak, en onderzoekt andere kinderen met salmonellose onder de 2 jaar. Ook in Spanje is er een patiëntje gemeld dat mogelijk behoort tot dit cluster. Verder onderzoek is gaande.(Bronnen: WHO, ECDC, NVWA, Eurosurveillance)
De hepatitis A-uitbraak in Europa onder MSM die begon in juni 2016 is nog gaande, maar neemt in intensiteit af. De 3 hepatitisstammen van deze uitbraak circuleren als gevolg van spillover steeds meer onder heteroseksuele mannen en onder vrouwen. Het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC) meldt dat dat er tussen 29 september en 18 december 2017, door 2 EU-lidstaten, 950 nieuwe patiënten gemeld zijn met een laboratoriumbevestigde hepatitis A veroorzaakt door een van de circulerende uitbraakstammen. Dit is een onderrapportage vanwege vertraging in onder andere de typering in meerdere landen, waaronder Spanje. De verhouding mannen versus vrouwen is afgenomen van 4,9 in maart 2017 tot 2,0 in november 2017 (Figuur 3). In Nederland werden tot nu toe 372 patiënten met hepatitis A met een eerste ziektedag in 2017 gemeld, waaronder 172 MSM en 1 heteroman: vrouw ratio van 3,5:1. In 2016 waren er 81 meldingen, waaronder 9 MSM en 1 heteroman: vrouw ratio van 1,25:1. (Bronnen: ECDC, RIVM)
Figuur 3. Hepatitis A-patiënten per geslacht en man: vrouw ratio naar maand van eerste ziektedag (indien eerste ziektedag ontbreekt is afnamedatum of datum ontvangst referentielaboratorium gebruikt), januari 2012-november 2017, EU/EEA. (Bron: ECDC)De WHO meldde 8 patiënten met dengue die na een vakantie in Hurghada, een toeristische badplaats aan de Rode Zee in Egypte, terugkeerden naar Europa. 4 patiënten zijn gemeld door Duitsland, en 1 patiënt door respectievelijk Rusland, Oostenrijk en België. Bij 3 patiënten werd dengueserotype 2 aangetoond. De omvang van de uitbraak in Egypte is onduidelijk, maar volgens de Egyptische media zouden er enkele duizenden patiënten zijn in het gebied bij de Rode Zee. Patiënten met dengue in Europese landen hebben de besmetting over het algemeen in landen buiten Europa opgelopen: in 2016 werden 2.821 patiënten gemeld aan het ECDC. LCR adviseert reizigers naar risicogebieden voor dengue zich goed te beschermen tegen muggen.(Bronnen: ECDC, Media, LCR)
In Griekenland is een mazelenuitbraak gaande waarbij tussen 17 mei en 31 december 2017 968 patiënten zijn gemeld. bij 566 patiënten is de ziekte door laboratoriumonderzoek bevestigd. 2 patiënten zijn overleden. De patiënten zijn voornamelijk jonge Romakinderen maar ook ongevaccineerde volwassenen in de leeftijd van 25-44 jaar. Roemenië heeft in de periode 1 januari 2016-5 januari 2018 10.307 patiënten gemeld, waarvan 1.969 in 2016 en 8.338 in 2017. De WHO rapporteert dat in 2016 de vaccinatiedekking bij de eerste mazelenvaccindosis minder dan 95% was in 18 van de 30 EU/EEA landen, waaronder Nederland (93,8%), en dat de dekking bij de tweede dosis minder dan 84% was in Frankrijk, Italië en Roemenië. Door de suboptimale vaccinatiegraad in de bevolking is het lastig om verspreiding te stoppen de en de mazeleneliminatiedoelen in Europa te halen. (Bronnen: Keelpno, WHO, ECDC-1, CDTR, media-1, media-2)
B. Schimmer, E. Fanoy, Centrum Infectieziektebestrijding, RIVM
Het komt in de zomer regelmatig voor dat mensen een bacteriële infectie oplopen nadat zij hebben gezwommen in zoet water. Deze infecties veroorzaken vooral maag-darmklachten (gastro-intestinale klachten). Ze worden veroorzaakt door verschillende bacteriën waaronder Vibrio spp., Aeromonas spp. en sporadisch Plesiomonas shigelloides. Vibrio spp. en Aeromonas spp. kunnen ook huidinfecties veroorzaken. (1) Hoewel het onduidelijk is of Plesiomonas shigelloides ook huidinfecties kan veroorzaken, beschrijven wij in dit veldbericht een casus van een patiënt met een huidinfectie bij wie Plesionomas shigelloides werd aangetoond.
Een 54-jarige man uit Noord-Brabant kreeg een abces op zijn scheenbeen nadat hij had gezwommen in het Wilhelminakanaal* bij de stad Dongen. De patiënt was niet immuungecompromitteerd. Hij had 6 weken tevoren een wond aan zijn been opgelopen die moest worden gehecht. 2 weken daarna was hij gaan zwemmen in het Wilhelminakanaal. De wond genas aanvankelijk goed, maar er bleef een opening in de huid op de plaats van een hechting. Na het zwemmen was de wond geïnfecteerd geraakt. Op 5 augustus ging hij hiervoor naar de spoedeisende hulp van het Amphia Molengracht ziekenhuis te Breda. Er werd een wonduitstrijk afgenomen voor kweekonderzoek. Hierbij werden Plesiomonas shigelloides en Staphylococcus lugdunesis aangetoond. De patiënt werd daarna behandeld met amoxicillineclavulaanzuur (oraal).
Op 7 augustus 2017 kwam de patiënt terug op de spoedeisende hulp. Hij had koorts, de huid rond de wond was rood (erytheem) en er was een abces ontstaan van ongeveer 2x2 cm. Uit onderzoek bleek dat het C-reactive-proteïnegehalte in zijn bloed was gestegen naar 50 mg/l (normaalwaarde <10 mg/l). Er werd opnieuw een wonduitstrijk afgenomen en hierin werden weer Plesiomonas shigelloides en Staphylococcus lugdunensis aangetoond. Andere bloedkweken waren negatief. De patiënt werd hierna met succes behandeld met ciprofloxacine en amoxicillineclavulaanzuur (oraal).
Plesiomonas shigelloides komt voor in de natuur in zout water, brak water en in sediment dat blootgesteld is aan water, zoals grint, klei of zand. Plesiomonas shigelloides wordt ook gevonden in mensen en dieren die in contact zijn geweest met besmet water. (2) Omdat het bekend is dat Plesiomonas shigelloides heel af en toe wondinfecties kan veroorzaken, hebben wij watermonsters genomen uit het Wilhelminakanaal, op de plek waar de patiënt had gezwommen en - ter controle - bij Oosterhout. Om de groei van de bacteriën te bevorderen werden de watermonsters gekweekt op 4 verschillende agarplaten (een bloedagarplaat, MacConkeyplaat, Hektoenplaat en TCBS-plaat). De hierbij ontstane verdachte bacteriën werden gedetermineerd met behulp van de geautomatiseerde identificatietechnologie Vitek MS. In beide watermonsters werd Aeromonas spp. aangetoond (Aeromonas hydrophila/caviae en Aeromonas sobria) en in het watermonster uit Dongen werd ook Plesiomonas shigelloides gevonden.
De gekweekte Plesiomonas-stam die was aangetoond in de wonduitstrijk van de patiënt werd vergeleken met de Plesiomonas-stam in het water van het Wilhelminakanaal door middel van whole genome sequencing (het in kaart brengen van de DNA-volgorde van een organisme) en core-genome-MLST-analyse, zoals beschreven voor andere Enterobacteriaceae door Kluytmans-van den Bergh et al. (3). Uit de analyse bleek dat de stammen niet met elkaar overeenkwamen
Naar aanleiding van deze uitslag zijn wij in het laboratoriuminformatiesysteem van het Amphia ziekenhuis Breda en Elisabeth/Tweesteden ziekenhuis Tilburg op zoek gegaan naar kweekuitslagen met Plesiomonas shigelloides uit wonduitstrijken. In dit informatiesysteem worden gegevens bijgehouden van ongeveer 900.000 patiënten. Wij vonden 2 kweekuitslagen die dateerden van na 2012. In beide gevallen waren de patiënten in contact geweest met zoetwater en werd Plesiomonas shigelloides gekweekt uit een wond aan hun benen. Ook werd bij beide patiënten Aeromonas hydrophila gevonden. De casus in dit veldbericht en de hierboven beschreven 2 speelden zich af in de periode eind juli-begin augustus.
Plesiomonas shigelloides staat bekend als een verwekker van milde maag-darmklachten . (2,4,5) Hoewel Plesiomonas shigelloides mogelijk huidinfecties kan veroorzaken, staat de mate van pathogeniciteit ter discussie. (5) Bovenstaande bevindingen tonen aan dat Plesiomonas shigelloides in de natuur voor kan komen in zoetwater. Ook kan Plesiomonas shigelloides gekweekt worden uit wonden in de huid maar meestal worden dan ook andere potentieel ziekmakende micro-organismen gevonden zoals Aeromonas spp., en in dit geval Staphylococcus lugdunensis. Dat maakt het lastig om te bepalen in welke mate Plesiomonas shigelloides ziekte kan veroorzaken. Deze bevindingen illustreren wel dat Plesiomonas shigelloides een rol kan spelen bij het ontstaan van infecties van de huid en weke delen. Wij adviseren laboratoria dan ook om hiermee rekening te houden als een patiënt in contact is geweest met zoet/brakwater.
* De omgevingsdienst Midden- en West-Brabant geeft aan dat het Wilhelminakanaal geen officiële zwemwaterlocatie is. Wel wordt er 2 keer per jaar een (openwater) zwemevenement in het kanaal georganiseerd.
A.L.E. van Arkel, E.P.M. den Drijver, J.A.J.W. Kluytmans, P.H.J. van Keulen, Amphia ziekenhuis, Breda
Begin juli 2017 berichtten verschillende media over mistapparaten waarmee groente en fruit in de supermarkt langer vers kunnen worden gehouden. Dit leidde tot vragen aan het RIVM over het risico op legionellose. Het Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid van het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM heeft geïnventariseerd hoeveel bedrijven mistapparatuur leveren aan supermarkten en welke maatregelen zij daarbij nemen om groei van legionellabacteriën te voorkomen.. Hieruit blijkt dat er 1 bedrijf is dat bij meerdere supermarktketens mistapparaten levert. Het bedrijf zegt effectieve maatregelen te nemen om groei van de bacteriën te voorkomen, maar neemt geen watermonsters om te controleren of de maatregelen effectief zijn.
De mistapparaten die in de supermarkten zijn geplaatst produceren door ultrasone trillingen zeer veel kleine waterdruppeltjes (aerosolen). Met deze aerosolen kunnen tot ongeveer 1 µm. legionellabacteriën ‘meeliften’. Door de geringe afmeting en de grote hoeveelheid aerosolen lijkt het op mist. Via een luchtstroom komt de mist direct in de te bevochtigen ruimte (Figuur 1). De aerosolen verdampen vrij snel na het verlaten van de mistapparatuur waardoor koeling van de lucht ontstaat. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) concludeerde in 2009 dat legionellabacteriën door decoratieve mistapparaten kunnen worden verspreid. (1) In het buitenland zijn er 2 legionellapneumonie-uitbraken geweest die waren veroorzaakt door ultrasoon mistapparatuur in supermarkten. De eerste uitbraak was in Louisiana (USA) in 1989 waarbij 33 mensen met een leeftijd tussen 36 en 88 jaar door het inademen van Legionella. pneumophila serogroep 1 een legionellapneumonie kregen. (2) De tweede uitbraak was in Catalonië (Spanje) in 2006 waar 12 bezoekers van een supermarkt een legionellapneumonie kregen door Legionella pneumonphila serogroep 1. (3)
Figuur 1. Mistapparaat bij de groente- en fruitafdeling in een supermarkt.
Vanwege de casuïstiek en de continue verneveling in een overdekte ruimte waar ook oudere mensen of mensen met verminderde afweer aanwezig kunnen zijn, adviseert het RIVM preventieve maatregelen om groei van legionellabacteriën in het mistapparaat zoveel mogelijk te voorkomen. (4) Omdat het niet bekend was om hoeveel apparaten en leveranciers het gaat, heeft de LCHV een inventarisatie gemaakt van bedrijven die mistapparaten leveren aan supermarkten.
Online is gezocht naar bedrijven die mistapparaten aanbieden aan supermarkten. Vervolgens hebben deze bedrijven een korte vragenlijst ontvangen waarin is gevraagd:
Er is niet gecontroleerd of de preventieve maatregelen ook worden uitgevoerd.
Via internet zijn 8 bedrijven gevonden die aangeven mistapparatuur aan supermarkten te kunnen leveren. Met alle 8 is contact opgenomen en 6 hebben de gestuurde vragenlijst ingevuld of telefonisch beantwoord. Uit de antwoorden blijkt dat er op dit moment 1 bedrijf is dat mistapparatuur heeft geplaatst en wel bij 20 vestigingen van 1 supermarktketen Het bedrijf verwacht in de toekomst bij meer supermarkten deze apparatuur te plaatsen. De meeste grote supermarktenketens testen al bij enkele vestigingen of ze hun apparatuur willen gaan gebruiken.
De andere bedrijven hebben interesse voor de supermarktbranche en hebben eerder vergelijkbare systemen geleverd aan musea en restaurants.
Volgens het bedrijf dat de mistapparaten bij de supermarkten plaatste zijn alle apparaten bij supermarkten voorzien van een omgekeerde osmose (OO)-installatie en een ozongenerator. De OO-installatie zuivert eerst het leidingwater waardoor de mistapparatuur goed blijft werken. Een correct geïnstalleerde en goedwerkende OO-techniek kan voorkomen dat in het leidingwater aanwezige pathogene micro-organismen terechtkomen in de mistapparatuur. (5) Door gebruik van plastic of rubber in onderdelen en leidingen kan toch een biofilm met mogelijk pathogene micro-organismen worden gevormd in OO-water (4). De leverancier geeft aan de plastic leidingen jaarlijks te vervangen. De overige leidingen zijn van roestvrijstaal (rvs) en worden 1 keer per jaar gedesinfecteerd met chloor.
Vanwege de luchtstroom die nodig is om de mist te verspreiden in de ruimte staat het OO-water in contact met de omgeving. Een ozongenerator wordt elke nacht aangezet om het aantal micro-organismen dat mogelijk is aangezogen door de luchtstroom te reduceren in het waterreservoir. De leverancier zegt de apparatuur jaarlijks te controleren op defecten. Voor aanvoer van het water naar de OO-installatie kan elk koudwatertappunt worden gebruikt. De watertemperatuur in het reservoir kan ongeveer 5 °C opwarmen vanwege de elektronica in het apparaat waardoor de kans op een gunstige groeitemperatuur tussen 25°C en 45°C toeneemt. Er worden geen periodieke watermonsters genomen om de effectiviteit van de maatregelen tegen legionellagroei te controleren. Ook de aanwezigheid van andere pathogene micro-organismen in de mistapparatuur wordt niet gecontroleerd.
De andere bedrijven die mistapparatuur leveren, maar niet aan supermarkten, nemen vergelijkbare maatregelen om groei van micro-organismen te voorkomen. Degenen die ook zorgdragen voor het onderhoud, nemen ook geen periodieke watermonsters om te controleren of de maatregelen effectief zijn.
A. Bartels, Centrum Infectieziektebestrijding, RIVM
De behandelmogelijkheden voor chronische hepatitis B- en C-patiënten zijn de laatste jaren sterk verbeterd. Patiënten die niet meer onder controle van een arts zijn, kunnen volgens verschillende methoden worden opgespoord om de indicatie voor behandeling opnieuw te evalueren (herevaluatie). Dit onderzoek vergelijkt 2 methoden: heropsporing aan de hand van laboratoriumgegevens versus GGD-meldingen.
Met de introductie van nieuwe antivirale middelen zijn de behandelmogelijkheden voor patiënten met chronische hepatitis B en C de afgelopen jaren aanzienlijk verbeterd. Chronische hepatitis C is met een tijdelijke combinatietherapie van direct-acting antivirals (DAA) te genezen in meer dan 90% van de patiënten.(1) Actieve chronische hepatitis B-infecties kunnen met nucleoside analogen in een inactieve fase worden gebracht, waarna de kans op transmissie en complicaties op lange termijn aanzienlijk kleiner wordt.(2,3,4)
Patiënten die in het verleden gediagnosticeerd zijn met chronische hepatitis B of C komen volgens de huidige richtlijnen mogelijk in aanmerking voor behandeling, maar zijn niet altijd meer onder medische controle van een arts.(5,6) Naar schatting zijn er in Nederland 40.000 mensen met een chronische hepatitis B-infectie en 20.000 die hepatitis C hebben of ooit hebben gehad.(7) Hoeveel daarvan in het verleden gediagnosticeerd en weer uit zorg geraakt zijn, is niet bekend. Opsporing van deze patiënten maakt het mogelijk om patiënten te informeren over de nieuwe behandelmogelijkheden en om opnieuw te evalueren of iemand voor behandeling in aanmerking komt (herevaluatie). De Gezondheidsraad adviseert om opsporing uit te voeren, met het doel om zoveel mogelijk patiënten te informeren over de nieuwe behandelmogelijkheden.(8)
Hoewel er steeds meer regionale heropsporingsprojecten worden uitgevoerd, is er nog weinig onderzoek gedaan naar de meest effectieve methode om dit te doen:
In de regio Arnhem bestaat sinds enkele jaren een werkgroep waaraan alle regionale zorgverleners deelnemen die betrokken zijn bij hepatitiszorg.(11) Op initiatief van deze werkgroep werden in 2016 patiënten met chronische hepatitis B en C die in de afgelopen 15 jaar in de regio Arnhem waren gediagnosticeerd, opgespoord en herevalueerd. Het opsporen van de patiënten werd op 2 manieren gedaan, namelijk aan de hand van laboratoriumgegevens en aan de hand van GGD-meldingen. De herevaluatie werd uitgevoerd door huisartsen. GGD Gelderland-Midden vergeleek beide opsporingsmethoden om aanbevelingen te formuleren voor toekomstige opsporingsprojecten.
Het opsporen en herevalueren van patiënten die in het verleden gediagnosticeerd waren met chronische hepatitis B en C vond plaats in de periode maart-november 2016. Het project bestond uit 3 fasen: opsporing, indicatiestelling voor herevaluatie en herevaluatie.
Voorafgaand aan het project werden de huisartsen in de regio geïnformeerd over het project tijdens een geaccrediteerde nascholingsavond over hepatitis. Verder ontvingen zij 2 keer een informatiebrief per e-mail. Ook werd het project bij hen onder de aandacht gebracht door de 2 huisartsen die namens de Huisartsengroep Arnhem deelnamen aan de regionale hepatitiswerkgroep.
Het opsporen van patiënten met chronische hepatitis B en C patiënten aan de hand GGD-meldingen en laboratoriumuitslagen werd uitgevoerd door respectievelijk GGD Gelderland Midden en 2 lokale laboratoria: het Medisch Microbiologisch en Immunologisch Laboratorium (MIL) Rijnstate en het SHO Centrum voor Medische Diagnostiek (SHO).
Voorafgaand werd aan huisartsen gevraagd of ze deel wilden nemen aan het project. Ze konden zichzelf en oud-collega’s via een formulier opgeven. De GGD en de laboratoria zochten alleen naar patiënten van (oud) huisartsen die deelnamen aan het project & en destijds ook aanvrager waren geweest van het laboratoriumonderzoek naar hepatitis. De laboratoria selecteerden uit hun archieven alle patiënten met een positieve HBsAg en/of anti-HCV uitslag tussen januari 2001 en maart 2016. GGD Gelderland-Midden selecteerde uit haar archieven alle hepatitis B- en C- meldingen (chronisch, acuut en ongespecificeerd) uit dezelfde periode.
Alle opgespoorde patiënten werden met elkaar vergeleken om overlap en verschillen vast te stellen. De uitkomsten werden berekend voor
De huisartsen ontvingen per praktijk een lijst met opgespoorde patiënten. Zij werden verzocht om aan de hand van een vragenlijst de indicatie voor herevaluatie per patiënt te bepalen en de vragenlijst te retourneren. Omdat respons hierop nagenoeg uitbleef, werden alle huisartsen telefonisch benaderd door de onderzoeker van GGD Gelderland-Midden. De lijst met patiënten werd telefonisch doorgenomen met de assistente of de huisarts. De huisarts van 1 praktijk met een groot aantal opgespoorde patiënten twijfelde over deelname vanwege de tijdsinvestering, maar nam toch deel nadat we aanboden om de praktijk persoonlijk te bezoeken.
De uitkomsten werden berekend voor: totaal aantal patiënten waarbij een indicatie voor herevaluatie werd gesteld, aantal patiënten met en zonder een indicatie voor herevaluatie en redenen waarom geen indicatie voor herevaluatie kon worden gesteld.
Patiënten met chronische hepatitis B- en C met een indicatie voor herevaluatie werden door de huisarts benaderd. De huisarts informeerde de patiënt en vroeg laboratoriumonderzoeken aan. Patiënten met een actieve chronische hepatitis B (HBeAg-positief of HBeAg-negatief met verhoogd ALAT en/of HBV-DNA > 2000) werden conform de hernieuwde standaard Virushepatitis van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) (2016) door de huisarts naar het hepatitiscentrum verwezen. Patiënten met een inactieve chronische hepatitis B (HBeAG negatief en normaal ALAT en HBV-DNA < 2000) kwamen onder controle van de huisarts (half jaarlijks ALAT, eenmaal per 3 jaar HBsAg).(12) Gegevens over herevaluatie en verwijzing werden telefonisch van huisartsenpraktijken verkregen. Gegevens over behandeling werden telefonisch van het Rijnstate hepatitiscentrum verkregen.
De uitkomsten werden berekend voor: totaal aantal herevalueerde patiënten, aantal patiënten dat verwezen werd of onder controle van de huisarts bleef, aantal patiënten waarbij behandeling werd gestart.
In de regio Arnhem zijn 247 huisartsen werkzaam. Hiervan namen 152 huisartsen (62%) deel aan het project.
De 2 deelnemende laboratoria selecteerden in totaal 273 patiënten met een positieve HBsAg in de periode van januari 2001 t/m maart 2016. GGD Gelderland-Midden kreeg in dezelfde periode 861 hepatitis B-meldingen uit de regio Arnhem. Hiervan werden 748 meldingen niet meegenomen in het project. De belangrijkste redenen hiervoor waren dat de huisarts niet deelnam aan het project (343;40%), onbekend was (185;21%) of niet de aanvrager van het onderzoek was (165;19%). Van de 113 meldingen (13%) werden 22(19%) meldingen alsnog geëxcludeerd omdat de GGD bij melding geen contact met de patiënt had gehad en deze op basis van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) niet meer mocht benaderen (Figuur 1).
In totaal werden 282 chronische hepatitis B patiënten opgespoord aan de hand van laboratoriumuitslagen en GGD-meldingen in de periode januari 2001 t/m maart 2016 in de regio Arnhem; 273(97%) door de laboratoria en 91(32%) door de GGD. Hiervan werden 191 patiënten uitsluitend door de laboratoria opgespoord, 82 patiënten door laboratoria en de GGD en 9 patiënten uitsluitend door de GGD. 51 van de 191 patiënten (56%) die door de laboratoria werden opgespoord waren niet eerder gemeld bij de GGD (Figuur 1). In tabel 1 staan de belangrijkste kenmerken van opgespoorde hepatitis B patiënten.
Figuur 1. Heropsporing hepatitis.
Tabel 1. Determinanten van opgespoorde chronische hepatitis B patiënten per opsporingsmethode.
| GGD N=91 | Laboratoria N=273 |
Geslacht, n(%) Man Vrouw | 53(58) 38(42) | 164(60) 109(40) |
Gemiddelde leeftijd in jaren (SD) | 46(13) | 47(14) |
| GGD N=91 | Laboratoria N=273* |
Land van herkomst, n(%) China Nederland Turkije Vietnam Overig Onbekend |
9(10) 13(14) 19(21) 11(12) 27(30) 12(13) |
20(7) 35(13) 45(16) 16(6) 73(27) 33(12) |
Bron van besmetting, n(%) Seksuele transmissie Verticale transmissie Overig/meerdere bronnen mogelijk Onbekend |
11(12) 23(25) 15(17) 42(46) |
39(14) 46(17) 26(10) 111(40) |
Gemiddeld aantal jaren geleden gemeld (SD) | 6(4) | 8(4) |
*51 van de 273 door de laboratoria opgespoorde patiënten zijn in het verleden niet bij de GGD gemeld, waardoor gegevens over onderstaande determinanten ontbreken.
Uit dezelfde periode selecteerden de laboratoria 49 patiënten met een positieve anti-HCV-uitslag. GGD Gelderland-Midden kreeg in deze periode 467 hepatitis C-meldingen uit de regio Arnhem. Hiervan werden 446 meldingen niet meegenomen in het onderzoek met als meest voorkomende reden dat de huisarts niet bekend was (318;68%). Van de 21 overgebleven meldingen werden 9 meldingen alsnog geëxcludeerd omdat er in het verleden geen contact met patiënt was geweest (Figuur 2).
Figuur 2. Heropsporing hepatitis C.In totaal werden 53 patiënten met chronische hepatitis C in de regio Arnhem opgespoord; 49(92%) door de laboratoria en 12(23%) door de GGD. Hiervan werden 41 patiënten alleen door de laboratoria opgespoord, 8 patiënten door laboratoria en GGD en 4 patiënten alleen door de GGD (Figuur 2). In tabel 2 staan enkele demografische kenmerken van opgespoorde hepatitis C-patiënten zien.
Tabel 2. Determinanten van opgespoorde chronische hepatitis C patiënten per opsporingsmethode. Ziektedeterminanten zijn niet gepresenteerd vanwege missende waarden en het kleine aantal patiënten.
| GGD N=12 | Laboratoria N=49 |
Geslacht, n(%) ManVrouw
| 6(50)6(50) | 32(65)17(35) |
Gemiddelde leeftijd in jaren (SD) | 51(17) | 54(14) |
Van de 282 opgespoorde hepatitis B-patiënten hadden 59 patiënten (21%) een indicatie voor herevaluatie. 99 patiënten (35%) kregen geen indicatie omdat zij onder controle van een arts waren en bij 17 patiënten (6%) was de infectie geklaard of behandeld. Voor 79 patiënten (28%) was herevaluatie niet mogelijk omdat zij niet meer ingeschreven waren in de praktijk en 5(2%) patiënten waren overleden. Voor 23 patiënten (8%) was aan het einde van de onderzoeksperiode nog niet bekend of ze een indicatie voor herevaluatie hadden (Figuur 3).
Figuur 3. Herevaluatie hepatitis B.
Van de 53 heropgespoorde hepatitis C-patiënten had 1 patiënt een indicatie voor herevaluatie. 18 patiënten (34%) waren onder controle van een arts en bij 8 patiënten (15%) was de infectie geklaard of behandeld. 17 patiënten (32%) waren niet meer ingeschreven in de praktijk en 3 (6%) waren overleden (Figuur 4).
Van de 59 hepatitis B-patiënten met een indicatie voor herevaluatie werden 37 patiënten (63%) door hun huisarts benaderd. Bij 22 patiënten (37%) was dit aan het einde van de onderzoeksperiode nog niet gebeurd (Figuur 3).Van de 37 werden 22 patiënten (59%) herevalueerd. Van de overige patiënten reageerden 14 niet op het bericht van de huisarts en 1 patiënt weigerde de herevaluatie. 7 patiënten die herevalueerd werdenverwezen naar het hepatitiscentrum van Rijnstate en 15 bleven onder controle van de huisarts (Figuur 4). Van de 7 verwezen patiënten startte 1 patiënt meteen met behandeling. Bij de overige patiënten was de hepatitis nog te mild om te starten met behandeling.
Figuur 4. Herevaluatie hepatitis C.
De hepatitis C- patiënt met een indicatie werd niet herevalueerd vanwege comorbiditeit.
Uit zorg geraakte patiënten met chronische hepatitis B of C worden eerder opgespoord aan de hand van laboratoriumuitslagen dan via GGD-meldingen. In dit onderzoek werden respectievelijk 97% en 92% hepatitis B- en C-patiënten opgespoord aan de hand van laboratoriumuitslagen en respectievelijk 32% en 23% aan de hand van GGD-meldingen. Het feit dat de GGD minder succesvol was in dezen komt vooral doordat de GGD vaker niet op de hoogte is van de (huidige) huisarts. Laboratoria kampen in mindere mate met dit probleem omdat huisartsgegevens geactualiseerd worden als er nieuwe laboratoriumdiagnostiek wordt aangevraagd. De 2 deelnemende laboratoria gaven bovendien aan dat hun tijdsinvestering in het project acceptabel was, ongeveer 80 uur per laboratorium. De GGD was aanzienlijk meer tijd kwijt, met name door het opzoeken van huisartsgegevens in oude, deels papieren, dossiers.
Door heropsporing en herevaluatie werden in de regio Arnhem 37(13%) uit zorg geraakte hepatitis B- patiënten geïnformeerd over de nieuwe behandelmogelijkheden. Hiervan kwamen 22(60%) patiënten weer onder controle van de huisarts of het hepatitiscentrum. Deze patiënten kunnen nu volgens de nieuwste inzichten behandeld worden waardoor ernstige complicaties en virale transmissie worden voorkomen.
Er werden geen hepatitis C-patiënten teruggebracht in zorg. Dat betekent niet dat het in andere regio’s ook niet lukt. Zo brachten Spruijt et al in hun onderzoek in de regio Groningen en Drenthe 45(26%) patiënten terug in zorg: 27 hepatitis B-patiënten en 18 hepatitis C-patiënten. (10) Het aantal opgespoorde hepatitis B-patiënten in beide projecten is enigszins vergelijkbaar, omdat de regio Groningen en Drenthe groter is en meer huisartsen deelnamen aan het project (70%). Het aantal hepatitis C-patiënten dat weer in zorg kwam was echter veel hoger. Mogelijk komt dit door het feit dat het project in Groningen en Drenthe 2 jaar eerder plaatsvond (2014) en er de afgelopen jaren toenemende aandacht is voor virale hepatitiden. Dit kan ertoe geleid hebben dat een aantal uit zorg geraakte patiënten al weer in beeld was. Ook zijn de afgelopen jaren in de regio Arnhem een aantal screeningsprojecten onder migranten uitgevoerd die hier mogelijk aan hebben bijgedragen.(13,14)
Doordat in het Arnhemse onderzoek alleen patiënten opgespoord werden waarvan de huisarts deelnam aan het project en bovendien de aanvrager van het laboratoriumonderzoek was, en maar 62% van de huisartsen deelnam, werden veel patiënten gemist. Bij aanvang van het project werd hiervoor vanuit juridisch oogpunt gekozen omdat de huisarts hoofdbehandelaar is. Echter, sinds de verschijning van het rapport Screening van risicogroepen op hepatitis B en C 2016 van de Gezondheidsraad (8), waarin beschreven wordt dat de arts-microbioloog als medebehandelaar patiënten mag benaderen in het kader van heropsporing, is er een juridische basis gekomen voor toekomstige heropsporingsprojecten vanuit microbiologische laboratoria, ongeacht wie de aanvrager van het laboratoriumonderzoek is.
In de toekomst kunnen dus alle patiënten in de heropsporing worden meegenomen, ongeacht wie in het verleden de aanvrager van het laboratoriumonderzoek was. Dit zal de opbrengst naar verwachting aanzienlijk verhogen. Een andere reden dat patiënten gemist zijn, is dat hun (huidige) huisarts vaak niet bekend is. Soms kan de oude huisarts achterhalen wie de nieuwe huisarts is, maar dit wordt lang niet altijd in het dossier van de huisarts genoteerd. We verwachten dat dit probleem zich ook in andere regio’s zal voordoen en helaas is er vooralsnog geen oplossing voorhanden. Tot slot is er ook een aantal patiënten met een indicatie voor herevaluatie, die niet reageren op de oproep van de huisarts. Het is niet bekend of deze patiënten goed geïnformeerd zijn en wat hun beweegredenen zijn om zich niet te laten herevalueren. Mogelijk kan ondersteuning van de huisarts met goed voorlichtingsmateriaal, het liefst in de moedertaal van de patiënt, hier verbetering in brengen.
Het feit dat in de regio Arnhem al langere tijd een hepatitiswerkgroep bestaat, heeft bijgedragen aan het goede verloop van het project. Zo voerden de 2 huisartsen in de hepatitiswerkgroep bijvoorbeeld vooraf een pilot uit, waardoor ze later als ambassadeurs hun ervaringen konden delen. Ook stemden de 2 deelnemende laboratoria hun aanvraagformulieren voor hepatitisdiagnostiek op elkaar af, zodat het aanvragen voor huisartsen makkelijker werd..
Dit onderzoek werd mede mogelijk gemaakt door financiële ondersteuning van het RIVM/Cib. Met dank aan Mieke Wouters, alle deelnemende huisartsen, het Medisch Microbiologisch en Immunologisch Laboratorium (MIL) Rijnstate, het Centrum voor Medische Diagnostiek SHO (SHO) en het Rijnstate Hepatitiscentrum.
K.V.C. Wevers1, G. Puts1, J.L.A. Hautvast 2, A. Tostmann2, C.H.F.M. Waegemaekers1,3
Koepokken worden veroorzaakt door het koepokvirus. Wilde knaagdieren zoals rosse woelmuizen, bosmuizen en aardmuizen dragen het virus bij zich, maar worden er doorgaans niet ziek van. Het virus kan door de knaagdieren doorgegeven worden aan andere dieren zoals koeien of katten. Het virus komt verspreid in Nederland voor, maar leidt slechts sporadisch tot infectie bij mensen als zij contact hebben gehad met een besmet dier. Een koepokkeninfectie bij koeien geeft weinig problemen en leidt doorgaans alleen tot wat blaasjes op de uier.
De wondontwikkeling en het herstel bij koepokken is vergelijkbaar met het ontstaan en herstel van een zweer na een pokkenvaccinatie. Pokkenvaccinaties met gevriesdroogd vaccin worden gegeven aan specifieke doelgroepen zoals laboratoriumanalisten of militairen. Het vaccin wordt met een tweetandig naaldje in de opperhuid van de bovenarm gespoten. Daarna ontstaat een pok. In het draaiboek Pokken staat beschreven hoe een pok, ontstaan na vaccinatie, moet worden behandeld. Het is belangrijk om de wond af te dekken, maar niet met een pleister. Vooral na het verwijderen van een pleister ontstaan er namelijk microlaesies in de huid waar het virus uit het wondvocht in kan komen. Hierdoor ontstaan satellietpokjes en daardoor kan de wond groter worden zoals het geval is bij het kind in deze casus. Het wondvocht is besmettelijk.
Het advies is om de pok af te dekken met ruim over de wond vallende gaasjes. Daarbij kan afhankelijk van de plek op de huid netverband of papieren hechtpleister worden gebruikt. Dat is witte tape dat minder sterk hecht en gemakkelijk te verwijderen is. Bij de wondverzorging en het verschonen van het verband is het belangrijk om het gebruikte besmettelijke materiaal meteen in plastic te verpakken en weg te gooien en goed de handen te wassen of met handschoenen te werken. De betreffende GGD is gewezen op het draaiboek Pokken.
T. Oomen, Centrum Infectieziektebestrijding, RIVM, Bilthoven
LCI-draaiboek Pokken
In Nederland worden steeds vaker grote evenementen georganiseerd waar veel mensen samenkomen. Zij maken gebruik van dezelfde sanitaire voorzieningen en eten gerechten/snacks die vaak ter plekke bereid worden Dat kan leiden tot gezondheidsrisico’s. Organisatoren van evenementen zijn daarom verplicht een vergunning aan te vragen bij de gemeente. De GGD voert tijdens evenementen controles uit en geeft advies aan de Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHOR) als er gezondheidsrisico’s zijn. Deze advisering gaat o.a. over sanitaire voorzieningen, tijdelijke huisvesting en horeca en legionellapreventie.
Het thema van de Transmissiedag Infectieziekten gaat over deze grootschalige evenementen, de bijbehorende gezondheidsrisico’s en de preventie daarvan.
De plenaire sessies gaan over de voortschrijdende ‘ festivalisering’ van Nederland, het nut en de spin-off van syndroomsurveillance voor grote evenementen, de uitbraak van hepatitis A onder mannen die seks hebben met mannen gelinkt aan het Europese Pride-seizoen en de inzet van de GGD bij meerdaagse evenementen met als voorbeeld de Nijmeegse Vierdaagse.
De Transmissiedag heeft ook dit jaar een interactieve opzet. Er zijn masterclasses in de ochtend over bijvoorbeeld het zombievirusexperiment op Lowlands, massahysterie, de risico’s van tatoeëren tijdens evenementen, de samenwerkende organisaties bij het opstellen van een evenementenadvies en het zich pijlsnel ontwikkelende veld van mass gathering medicine.
’s Middags zijn er workshops over onderwerpen zoals het waarborgen van de veiligheid bij modder- en obstakelruns, de controle van zelfcateraars en kraampjes door de NVWA, publieksactiviteiten waarbij dieren zijn betrokken, het inventariseren van de legionellarisico’s voor een meerdaags evenement en het nut van sociale-mediamonitoring tijdens een evenement.
Ook dit jaar kun je een poster indienen over infectieziekteonderzoek en innovatieve projecten binnen de openbare gezondheidszorg. Inzendingen die specifiek betrekking hebben op het themEvenementen zijn zeer welkom. Een selectie hiervan zal plenair worden gepresenteerd waarna de Jim van Steenbergen posterprijs zal worden uitgereikt. De uiterste inleverdatum voor abstracts en posters is 5 maart 2018. Je kunt je abstract en poster opladen via de volgende link: poster aanmelden.
Datum 20 maart 2018, van 9.00-16.30 uur
Locatie Regardz Meeting Center Eenhoorn, Amersfoort (tegenover het NS-station Amersfoort)
Doelgroep GGD-artsen en -verpleegkundigen, medisch microbiologen, deskundigen infectiepreventie en andere professionals werkzaam in de infectieziektebestrijding
Kosten € 100
Aanmelding via de website
Accreditatie Accreditatie wordt aangevraagd bij NVMM, AbSG, VHIG en V&VN
Contact Klazien Groeneveld en Tanja Buis, Evenementenbureau RIVM, telefoon: 030 - 274 3532 /030-274 4189, e-mail: transmissiedag@rivm.nl
V&VN start in 2018 Leertraject ambassadeurs jeugdverpleegkundigen en verpleegkundigen openbare gezondheid.
In april 2018 gaat het leertraject ambassadeurs jeugdverpleegkundigen en verpleegkundigen openbare gezondheid (OGZ) van start bij V&VN. In de leergang versterken verpleegkundigen hun persoonlijke leiderschapskwaliteiten zodat zij, als ambassadeurs, hun vakgenoten optimaal kunnen vertegenwoordigen o.a. bij gemeenten, eigen organisaties, ketenpartners en V&VN.
Wijkverpleegkundigen, dementieverpleegkundigen en jeugdverpleegkundigen gingen je voor in de afgelopen jaren. Na een succesvolle pilot van de leergang ‘Ambassadeurs Jeugdverpleegkundige’ in 2017 heeft V&VN besloten de leergang ook in 2018 aan te beiden. Naast jeugdverpleegkundigen worden ook verpleegkundigen OGZ van harte uitgenodigd deel te nemen. Beide disciplines hebben de afgelopen jaren hun meerwaarde op het gebied van preventie laten zien en in samenwerking met elkaar kunnen zij hun functie en betekenis voor een gezonde samenleving sterker profileren. Samen kunnen zij een waardevolle partner zijn voor diverse partners binnen de eerste lijn, openbare gezondheidszorg, jeugdhulp, onderwijs, buurtteams, sociale wijkteams en andere relevante partijen.
In de periode april 2018-februari 2019 komen verpleegkundigen maandelijks een dag bij elkaar. Onder de bezielende leiding van ervaren sprekers en in interactie met elkaar ontwikkelen zij hun leiderschapskwaliteiten waarmee zij invloed op hun vakgebied gaan uitoefenen waarvan collegae, stakeholders en ketenpartners zullen profiteren.
Sta jij voor je vak en heb je ambitie een verpleegkundig leider te zijn binnen je vakgebied?
Bekijk ook de flyer en kom naar de voorlichtingsbijeenkomst op maandag 5 maart 2018 van 17.30 – 19.30 uur bij V&VN (Churchilllaan 11, etage 11, 3527 GV Utrecht).
Heb je vragen of wil je je aanmelden voor de informatiebijeenkomst?
Stuur een mail naar: ambassadeurs.jeugd-ogz@venvn.nl
De meldingen Wet publieke gezondheid tot en met week 52, 2017
De meldingen in de virologische weekstaten tot en met week 52, 2017