Over kwaliteit gesproken

Jantine Kriens is Rotterdammer, kritisch, direct en wars van dikdoenerij. Ze komt op de fiets naar onze afspraak in een eenvoudige koffietent vlakbij het prachtige Centraal Station van de havenstad. Kriens is jarenlang wethouder geweest - in Rotterdam uiteraard - en zit nu de directieraad van de VNG voor. Om alle bovengenoemde redenen, is zij de uitgelezen persoon om haar licht te laten schijnen op de rol van de databanken bij  de ondersteuning van professionals en gemeenten bij de uitvoering van interventies voor de verschillende sectoren zoals jeugd(gezondheid)zorg , preventie en sport, welzijn en langdurige ouderenzorg, GGZ en gehandicaptenzorg. 

Vindt u dat gemeenten harde eisen moeten stellen aan de kwaliteit van interventies?

‘Om eisen te kunnen stellen, moet je eerst definiëren wat je precies vraagt. Voor mij is kwaliteit de uitkomst van een goede verbinding tussen de ervaring van de burger, de kennis van de wetenschapper, de expertise van professional en de competentie van de bestuurder. En dat moet uitmonden in interventies waar burgers beter van worden. Die eis moet een gemeente altijd stellen.’

Kunnen databanken bijdragen aan de borging van kwaliteit zoals u dat heeft gedefinieerd? 

‘Databanken die inzicht geven in de kwaliteit en effectiviteit van interventies geven primair antwoord op de vragen van de gebruikers ervan (de professionals). Stel een oudere buurtbewoonster vereenzaamt omdat zij in een wijk woont met migranten met wie zij geen binding heeft. De professional die met deze mevrouw in contact komt, kan in een databank informatie vinden over wat elders is gedaan om mensen uit hun isolement te halen. ‘Ik pleit voor een infrastructuur waar kennis wordt gemáákt. Praktijkvoorbeelden en interventiebeschrijvingen hebben een rol daarin, maar cruciaal is dat de driehoek praktijk-wetenschap-beleid volledig bezet wordt en dat partijen elkaar in het midden ontmoeten. Denk daarbij aan bijeenkomsten waarop wethouders en kennisinstituten met elkaar in gesprek gaan en aan medewerkers van kennisinstituten die met wijkteams meelopen en spiegelen.’ 

Gemeenten betalen uiteindelijk de interventies. Willen ze ook iets te zeggen hebben over wat die professional gaat doen?

‘Ja, en daarom moeten gemeenten afspraken maken met de instelling waaraan die professional verbonden is. Een recente ontwikkeling is dat gemeenten geen aparte interventies meer inkopen, maar hele wijken aanbesteden. Dat houdt in dat als er in een wijk bijvoorbeeld veel eenzaamheid of overgewicht voorkomt, instellingen door de gemeente wordt uitgedaagd om met een oplossing te komen. Aan de hand van te voren afgesproken indicatoren en gezondheidsmonitors kijkt ze na verloop van tijd of de instellingen erin zijn geslaagd om de eenzaamheid in de wijk terug te dringen.’ 

Hoe meet je dat?

‘Wanneer een instelling de opdracht heeft om de eenzaamheid of in een wijk terug te dringen, kan het resultaat van zijn inspanningen worden afgemeten aan de hand van dezelfde kwalitatieve criteria als waarmee het probleem - de eenzaamheid - in eerste instantie werd vastgesteld. Hiervoor kunnen de gemeenten ook de gezondheidsmonitors gebruiken.

Een gemeente die kwaliteit wil, zet al zijn fiches in op ‘Werken in de Buurt’?

‘De overgrote groep inwoners van een gemeente (80 procent) redt zich wel. Zij hebben genoeg aan de bestaande basisinfrastructuur. Denk daarbij aan huisarts, tandarts en de paramedische en sociale voorzieningen in de buurt. De overige inwoners (20 procent) hebben meer en gespecialiseerde ondersteuning nodig. Laat ik dat illustreren met het voorbeeld van autisme. Het is een veel voorkomende aandoening waar we nochtans weinig van af weten. Wel duidelijk is dat consultatiebureaus beter moeten letten op symptomen bij kinderen die kunnen wijzen op een autistische aandoening. Ook evident is dat voor de behandeling van autisme professionals nodig zijn die niet in elke buurt aanwezig zijn. Professionals moeten dus goed weten wat zij doen en interventies kunnen daarbij helpen’.