Ik ben van de argumentatie

We spreken staatssecretaris Paul Blokhuis (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) een week nadat hij het Nationaal Preventieakkoord presenteerde. Met een brede coalitie van bedrijven en maatschappelijke organisaties wil hij daarmee Nederlanders helpen om gezondere keuzes te maken. Roken, alcohol en ongezond eten moeten zo fors worden teruggedrongen. 

Gefeliciteerd met het preventieakkoord. We hebben wel met u te doen; de inkt was nog niet droog of het RIVM stelde al vast dat de doelen op het gebied van alcoholgebruik en obesitas niet gehaald gaan worden.

‘Het was nog vervelender geweest als de ambities niet overeind waren gebleven. Maar dat is niet gebeurd. Bedenk wel dat aan tafel zeer uiteenlopende belangen zaten, van organisaties als STAP en Trimbos – die willen het alcoholgebruik radicaal verminderen – tot de slijterijen en Heineken.’

Zijn die laatste gaan schuiven?

‘Ik weet niet of het schuiven is, maar ze voelden zich wel geroepen om met een concreet aanbod te komen. Ten eerste gaan ze sterk inzetten op 0.0, dat moet een modieus drankje worden. En ten tweede gaan ze de reclames voor jongeren aanpassen, ook bij sportclubs. De diehards zullen zeggen: er staat nog steeds dat groene bord van Heineken op het sportveld. Maar ik zeg: er staat wel 0.0 achter.’

Hoe doen gemeenten het verder als het gaat om preventie?

‘Ik denk dat gemeenten het me niet kwalijk nemen als ik zeg dat ze daar nog niet voldoende aan doen. We geven samen in Nederland 80 miljard euro uit aan zorg en 2 miljard euro aan preventie. Dat is een ontzettende onbalans.’

Wat is er voor nodig om die onbalans te verschuiven?

‘Dat is niet makkelijk. Gemeenten die zeggen dat ze het geld niet hebben om daarin te investeren, hebben wel een punt, want ze kunnen het moeilijk wegtrekken uit de zorg. André Rouvoet van de zorgverzekeraars heeft weleens gezegd dat er een nationaal preventiefonds moet komen. Dat is geen gekke gedachte.’

Hoe kunnen gemeenten intussen toch geholpen worden zelf meer in preventie te investeren?

‘Eerst moeten ze rust en vertrouwen krijgen. Toen per 1 januari 2015 de decentralisatie inging, was er een angst voor een soort millenniumbug. “Zou er na die datum nog zorg zijn?” vroegen mensen zich af. Dat bleek zo te zijn. Nu het stof van de decentralisaties is neergedaald, zien we ook dat dingen beter gaan.  Maar bij de jeugdhulp hebben gemeenten veel zorgen over geld, en dat geldt ook voor ondersteuning in de wijken bij de ggz. Er zijn twee manieren om daar naar te kijken. Ten eerste een verschuiving van de zorgverzekeraars naar de gemeenten, maar dan moeten we eerst samen keihard kunnen aantonen dat het noodzakelijk is.  Een tweede oplossing is simpelweg meer geld voor de zorg. Voor geen van beide oplossingen is nu een goede onderbouwing. Maar we moeten natuurlijk nooit stoppen met zoeken naar manieren om preventie en zorg te verbeteren. In dat kader is het goed dat er in dit RIVM magazine aandacht is voor een rekenhulp die berekent wat het gemeenten oplevert om aan valpreventie te doen.'

Er is veel kennis bij instituten als het RIVM en Movisie, bijvoorbeeld op het gebied van preventie en de bestrijding van eenzaamheid. Maken gemeenten daar voldoende gebruik van?

‘Dat is een retorische vraag, hè?’

Ja.

‘We hebben in Nederland nog heel wat te doen om al het goede onderzoek in de praktijk te gebruiken. Het ontbreekt nog steeds aan een goede infrastructuur. Het is helaas niet zo dat als er een goed onderzoek naar eenzaamheid verschijnt, dat dat meteen door driehonderd gemeenten op ambtelijk of bestuurlijk niveau wordt opgepakt. 

Het is misschien ook een kwestie van overtuiging  dat het belangrijk is. Waar komt uw eigen overtuiging over het belang van onderzoek vandaan?

‘Toen ik in 2006 net wethouder was, pleegde er in Apeldoorn een meisje zelfmoord. Ze sprong voor de trein, en ze bleek later een slachtoffer van loverboy-praktijken. Toen hebben we gezegd: dit kan niet, we gaan onderzoeken hoe vaak dit voorkomt in Apeldoorn. We lieten een diepgravende studie maken en daar kwam uit dat er 65 van dit soort loverboy-praktijken waren; dat was waarschijnlijk het topje van de ijsberg. Als ik dan de raad moet overtuigen van een bepaalde interventie die erkend is, dan heb ik een veel sterker verhaal met al dat onderzoek, aangevuld met mijn eigen waarnemingen, dan wanneer ik het vanuit de onderbuik moet doen. Daar ben ik sowieso niet zo van. Tegelijk vind ik ook dat je je erbij neer moet leggen dat niet alles in het sociale domein te monitoren is. Dat je vanuit je overtuiging stappen moet zetten waarvan je over tien jaar resultaten ziet.’ 

Je wordt een betere bestuurder van onderzoek?

‘Zeker. En niet alleen doordat je de gemeenteraad beter kunt overtuigen. In Apeldoorn zeiden we vaak: “Artikel 5 is het belangrijkste artikel…”’

Artikel 5?

‘Ja, dat is deze.’ Hij houdt zijn hand met gespreide vingers voor zijn ogen. ‘Het betekent gewoon: uitvoerders, loop eropaf, ga helpen en laat je niet hinderen door systemen. Als bestuurder moet je dan rugdekking geven. Dat je uitstraalt: dit is de goede aanpak want die is gebaseerd op onderzoek en eigen inzichten. Die rol van bestuurders om rugdekking te geven aan uitvoerders wordt zeer onderschat.’