Maart 2018 | Nummer 1
https://magazines.rivm.nl/2018/01/rivm-magazine
Ook Nederland kan nog verbeteringen realiseren op gebied van duurzaamheid, zo laat de begin maart uitgekomen CBS-SDG-rapportage zien, waaraan het RIVM met kennis en data bijdroeg. Daarnaast kunnen we met onze kennis ook andere volksgezondheidsinstituten en landen ondersteunen in het bereiken van duurzame systemen.
Werken aan volksgezondheid en zorg voor het klimaat en leefomgeving zit in ons DNA. Daarom draagt het RIVM als vanzelfsprekend bij aan de Werelddoelen. Dat doen we door middel van onafhankelijke en wetenschappelijk onderbouwde adviezen en de ontwikkeling van praktisch toepasbare expertises en tools.
Wat mij vooral aanspreekt in de Duurzame Ontwikkelingsdoelen is dat hun reikwijdte zo groot is. Zo gaan RIVM’ers Ana Maria de Roda Husman en Harold van den Berg regelmatig naar landen als Mozambique en Ethiopië, om ter plaatse kennis te delen over infectieziekten die via water overdraagbaar zijn. Zij leveren daarmee een bijdrage aan schoon drinkwater, een eerste levensbehoefte en een van de Werelddoelen. Dat doen ze vanuit het WHO Collaborating Centre Risk Assessment of Pathogens in Food and Water, een van de negen WHO Collaborating Centres die het RIVM coördineert. Met deze internationale samenwerking en kennisoverdracht dragen we ook ons steentje bij aan doel 17, partnerschappen.
Lees ook het artikel over de Focal Points Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de ministeries Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Infrastructuur en Waterstaat (I&W) en Economische Zaken en Klimaat (EZK). Zij komen regelmatig samen met de Focal Points van vijf andere ministeries om de Duurzame Ontwikkelingsdoelen voor ons land vorm te geven en te implementeren. Interdepartementale samenwerking is essentieel voor het halen van de doelen. Volgens de ministeries kan het RIVM als kenniscentrum daarbij een verbindende rol spelen.
De wereld verbeteren volgens het RIVM, dat is samen de Werelddoelen dichterbij brengen. Deze doelen bieden concrete uitdagingen en een basis voor verbindingen naar burgers, organisaties en samenwerkingspartners. Zo staan we wereldwijd midden in de duurzame samenleving. En daar ben ik trots op.
André van der Zande
Directeur-Generaal RIVM
In het project Fietsen op Zuid worden de bewoners van Rotterdam Zuid op allerlei manieren zover gebracht dat ze de fiets pakken. Kwartiermakers organiseerden fietsreparatieweken en fietsgroepen voor vrouwen, kinderen kregen fietsles en de gemeente bouwde fietsenstallingen waar ook koffie is te krijgen. Het project, van onder andere het Rotterdamse onderzoeksinstituut Drift en de Fietsersbond, draagt zo bij aan meerdere Duurzame ontwikkelingsdoelen, zoals Ongelijkheid verminderen, Goede gezondheid, Verantwoorde consumptie en productie en Duurzame steden.
“Wij willen leren van deze projecten”
“Wij analyseren dit type projecten”, vertelt Nina van der Vliet, die met vier RIVM-collega’s bijdraagt aan het EU-programma INHERIT. “Waar loop je in deze sector-overstijgende projecten tegenaan? En: wat zijn de randvoorwaarden voor succes?” Daarbij evalueert het RIVM twee Nederlandse projecten in het bijzonder: de Voedseltuin in Rotterdam en herinrichting van groen in lage inkomenswijken in Breda en Rotterdam. De negentien EU-partners zetten ook nieuwe projecten op, onder andere in Macedonië en Riga.
“Zoek eerst uit waarom mensen het gewenste gedrag wel of niet vertonen”, licht van der Vliet het beslismodel toe. Bijvoorbeeld: Waaróm pakken zoveel wijkbewoners de auto? In Rotterdam Zuid bleek een van de redenen dat fietsen in bepaalde wijken niet ‘hip’ werd gevonden. De projectleiders speelden hierop in door fietslessen voor kinderen te laten geven op de populaire BMX-fietsen. “De kinderen gaan nu vaker op de fiets naar school, en worden minder vaak met de auto gebracht. Beter voor milieu en gezondheid.”
Voorlichting is vaak niet genoeg, leert het onderzoek: veel mensen laten zich meer leiden door prijs en gemak, dan door gezondheid en duurzaamheid. De gewenste gedragsverandering moet dus op allerlei manieren gemakkelijk worden gemaakt. Bijvoorbeeld door én fiets- en voetpaden aan te leggen, én vouchers in te stellen die groenten in de lokale supermarkten goedkoper maken. Ook grotere bedrijven kunnen hierbij een rol spelen, zegt Van der Vliet. “In Griekenland werkt Philips mee aan een INHERIT-pilot. Het doel ervan is om met e-coaching juist de lage inkomensgroepen te stimuleren om meer te bewegen.”
Lees het artikel over de Voedseltuin in Rotterdam
Meer informatie: www.fietsenopzuid.nl
Terwijl Nederland aardig op koers zit, proberen de verschillende ministeries gezamenlijk de hiaten op te vullen om de Duurzame Ontwikkelingsdoelen vóór 2030 te kunnen halen. Het RIVM kan daarbij “als kenniscentrum een domeinoverstijgende rol spelen”.
Dat het huidige kabinet Rutte in zijn regeerakkoord een volledig hoofdstuk aan duurzaamheid heeft gewijd, beschouwen Dorine Wytema, Katja Meijaard en Evelyn Jansen als extra steun in hun taak om als Nederlandse overheid in 2030 de Duurzame Ontwikkelingsdoelen te halen. Zij zijn de zogenaamde focal points van respectievelijk de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (I&W), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Economische Zaken en Klimaat (EZK). In die functie komen ze regelmatig samen met de focal points van vijf andere ministeries om de zeventien Duurzame Ontwikkelingsdoelen voor ons land vorm te geven en te implementeren. Deze Werelddoelen hebben onder andere als thema’s armoedebestrijding, gezondheid, onderwijs, schoon drinkwater, duurzame energie en het aanpakken van klimaatverandering.
"Samenwerking met andere partijen in het land is noodzakelijk om alle doelen te verwezenlijken"
Wytema merkt op dat het betrekken van jongeren belangrijk is omdat het om hun toekomst gaat. “We sturen jaarlijks aan de Tweede Kamer een rapport over hoever we zijn met de implementatie van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen. Afgelopen jaar zat daar een speciale bijlage bij waarin jongeren zelf hun voortgang op dat gebied aangaven.”
Voor EKZ ligt volgens Jansen de lat hoog. “Zo willen we de economische groei in goede banen leiden. Wij werken samen met diverse partijen in het land aan het nieuwe Klimaatakkoord met onder meer een forse reductie van de CO2-uitstoot, verduurzaming van de industrie, de uitrol van het Grondstoffenakkoord en de transitieagenda’s voor de circulaire economie. De Duurzame Ontwikkelingsdoelen bieden kansen voor ondernemers in Nederland, doordat er wereldwijd vraag ontstaat naar nieuwe producten en diensten die ook voorzien in duurzame ontwikkelingsbehoeften. Denk aan gebieden als waterbeheer en voedselvoorziening, sterke Nederlandse sectoren met internationale verdiencapaciteit.”
Lees ook het verhaal van Martijn Visser, VN-jongerenvertegenwoordiger
Geen leven zonder water, maar talloze aardbewoners moeten het doen met vuil water, dat ziekte of de dood brengt. Het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM helpt mensen wereldwijd bij de voorziening van schoon drinkwater.
Wereldwijd ontberen 844 miljoen mensen basale drinkwatervoorzieningen en jaarlijks vallen ruim 840.000 doden door diarree (cijfers van de WHO: Wereldgezondheidsorganisatie), vooral door verontreinigd drinkwater en afwezigheid van sanitaire voorzieningen. Ziedaar het belang van schoon drinkwater, en daarmee van het vakgebied van Ana Maria de Roda Husman en Harold van den Berg van het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM. Met hun kennis over infectieziekten die via water overdraagbaar zijn adviseren zij vanuit het WHO Collaborating Centre Risk Assessment of Pathogens in Food and Water wereldwijd over schoon drinkwater en veilige afvalwaterbehandeling.De twee wetenschappers speuren door de hele waterketen naar risico's van ziekteverwekkers, met name de uitwerpselen en urine van mensen en dieren. Die belanden via het afvalwater in het oppervlaktewater en grondwater, die als bronnen voor de drinkwaterproductie dienen. Als dan het water onvoldoende wordt gezuiverd, kunnen de bacteriën, virussen, parasieten en wormen infectieziekten veroorzaken. Met alle gevolgen van dien. De Roda Husman: "Als kinderen veel diarree hebben, zullen ze niet zo groot worden, kunnen ze niet goed leren, gaan ze minder naar school en kunnen de ouders niet werken omdat de kinderen ziek zijn." Om dat te voorkomen adviseren de RIVM'ers de WHO over risico's, management en maatregelen.Samenwerking tussen disciplines is belangrijk om resultaten te boeken
In Mozambique en Ethiopië onderzoeken de twee ook hoe klimaat en extreme weersomstandigheden de drinkwaterproductie beïnvloeden. Zo leiden extreme buien tot meer en hevigere overstromingen, waardoor afvalwater bij water voor drinkwaterproductie belandt. Langere droogteperiodes kunnen verder watertekorten opleveren en "het water kan van onvoldoende kwaliteit zijn", aldus De Roda Husman, "en heeft misschien een ander zoutgehalte. Dan kunnen er andere bacteriën groeien. Of hogere temperaturen zorgen voor blauwalgen."
Ook binnen de muren van het RIVM werken disciplines samen. Het lijkt voor de hand liggend, maar dat is het niet altijd. "Omdat je niet dezelfde taal spreekt en een heel andere perceptie van problemen hebt", aldus De Roda Husman. "We hebben nu met onze collega's van Milieu en Veiligheid samengewerkt aan een onderzoeksagenda om antimicrobiële resistentie aan te pakken. Dat betreft bacteriën die antibiotica goed kunnen weerstaan. Onze collega's weten heel veel over stoffen, zoals antibiotica. Wij weten vooral veel over de bacteriën. We hebben alles wat je moet weten over antibioticaresistentie samengevat in de vijf belangrijkste punten voor water en sanitatie en hygiëne."
Kijk op de website RIVM voor meer informatie
In 2016 werd Martijn Visser (24) door een slordige 10.000 jongeren verkozen tot VN-jongerenvertegenwoordiger voor Nederland. Vanuit het Utrechts kantoor van de Nationale Jeugdraad werkt hij aan de duurzame ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties.
Aan de souplesse waarmee Visser, net in Wageningen afgestudeerd in Forest and Nature Conservation, zijn antwoorden formuleert is te horen dat hij vaker journalisten te woord staat. Tegelijkertijd straalt hij de jeugdige energie uit die zijn antwoorden extra pit meegeven. Al als kleine jongen zoekt Visser de natuur op en gaat buitenspelen. Tijdens zijn studie biologie leert hij over de bedreigingen voor de natuur, zoals ontbossing en biodiversiteitsverlies. Daardoor geïnspireerd zet hij met docenten een initiatief op om het koraalrif in Kenia, waar veel met dynamiet wordt gevist, te beschermen. Onder andere met onderwijsprojecten. "De vissers kijken naar de korte termijn: als je dynamiet in het water gooit, komen de vissen bovendrijven. Dat is mooi, maar het rif is weg en voor de volgende generatie zijn er geen vissen meer."
Je zit nu in de wereld van vergadertafels en beleidsdocumenten. De natuur is ver weg.
"Ja. Dat heeft me ook wel geraakt. De eerste keer dat ik naar zo'n klimaattop ging, waren er 30.000 mensen en die wilden allemaal invloed uitoefenen op het klimaatbeleid. Je denkt als idealist: deze 30.000 mensen willen ervoor knokken. En dan zie je dat Saoedi-Arabië alles loopt te dwarsbomen, de olie-industrie er rondloopt, noem maar op. Toen dacht ik: oh ja, dit is hoe het écht gaat."
Lijdt je motivatie daar niet onder?
"Nee. We geven in Nederland veel presentaties en gastlessen, pas nog in Veenendaal, we werken met veel jongerenorganisaties samen en daar zit echt de energie. Dat vind ik gaaf. Veel jongeren zijn met start-ups bezig. Dingen om de wereld of Nederland duurzamer te maken. Daar krijg ik de drijfveer van om naar de VN te gaan. Ik ben nu naar vijf, zes grote toppen geweest over duurzame ontwikkeling, dus klimaatverandering aanpakken en andere duurzame ontwikkelingsdoelen. Wij jongeren proberen daar op alle mogelijke manieren een voet tussen de deur te krijgen om hieraan te werken."
Landen zijn niet verplicht werk te maken van die zeventien duurzame ontwikkelingsdoelen. Hoe waardevol zijn ze daarmee?
"Heel waardevol. Ik zie het als een soort kapstok, zoals het klimaatakkoord van Parijs er ook een is. De bindendheid van het akkoord zelf is misschien zwak, maar het geeft wel momentum. De druk van de civil society is belangrijk, die moet de overheid wijzen op het feit dat ze zich aan hun afspraken moeten houden."
Wat heb jij het afgelopen jaar zelf gedaan voor het klimaat?
"Enerzijds zetten wij sterk in op onderwijs. Daar wordt weinig verteld over duurzaamheid, een integrale manier van leren en klimaatactie. Dus wij zijn in gesprek met de overheid over curriculumvernieuwing, om te zorgen dat er meer aandacht komt voor de toekomstige skills die jongeren nodig hebben. De Sociaal-Economische Raad heeft net een rapport geschreven: er wordt te weinig opgeleid voor de energietransitie. Er zijn straks te weinig mensen om zonnepanelen te installeren en die weten hoe je huizen moet isoleren. Anderzijds zijn we bezig met de nieuwe klimaatwet: hoe worden de Parijsdoelen wél gehaald? Wij pushen heel erg om jongeren daar aan de tekentafel te krijgen. Jongerenorganisaties en de mensen om de minister heen zijn enthousiast. Nu is het aan de minister."
Wat wil je bereikt hebben als je in november afzwaait als VN-jongerenvertegenwoordiger?
"Als er straks jongeren betrokken zijn bij de klimaatwet, is dat een overwinning. In het Parijsakkoord hebben we ervoor gezorgd dat er een stuk instaat over onderwijs, dat er climate education moet komen.
Het Parijsakkoord is een uitwerking van Werelddoel 13 ‘Klimaatverandering aanpakken’. Dit doel is destijds met opzet vrij algemeen gebleven omdat het Parijsakkoord al op de rol stond.
Mét die tekst kloppen wij vervolgens aan bij het ministerie van Onderwijs en zeggen: hé, Rutte heeft dit ondertekend, wat gaan jullie ermee doen? En die zeggen dan: okee, dit geeft ons invloed om hier echt iets mee te doen. Dus al die documenten hebben wel zin om de druk te verhogen op de overheid om daadwerkelijk in actie te komen."
Inclusieve mondiale duurzame ontwikkeling, thema van de Nationale Wetenschapsagenda moet onderzoekers onder meer uitdagen tot samenwerking met niet-westerse collega’s. “Problemen, oplossingen, wetenschappelijke kennis – ze zijn niet meer lokaal, we kunnen veel baat hebben bij samenwerking en uitwisseling.”
Zijn er verbindingen tussen duurzame ontwikkelingsdoelen in de Nationale Wetenschapsagenda en het werk van het RIVM? Wiebe Bijker, voorzitter van de stuurgroep NWO WOTRO Science for Global Development, en Hans van Oers, Chief Science Officer bij het RIVM laten desgevraagd en onafhankelijk van elkaar hun gedachten gaan over die vraag.
“Het RIVM besteedt meer aandacht aan de Duurzame ontwikkelingsdoelen dan ik bedacht zou hebben”, constateert emeritus hoogleraar Technologie en Samenleving Bijker verrast na een bezoek aan de website. Aan zeven van de zeventien door de VN vastgestelde duurzame ontwikkelingsdoelen wordt actief gewerkt - de voorlopige oogst van het project ‘Werelddoelen bij het RIVM.’ Hans van Oers, tevens hoogleraar Openbare Gezondheidszorg aan de Universiteit van Tilburg, begeleidt dat project. De VN-doelen én de Nationale Wetenschapsagenda waren aanleiding voor een verkenning hoe RIVM-onderzoek daar aan bijdraagt. “Inmiddels bekijken we wat we nog méér zouden kunnen doen.”
Hans van Oers vindt de nieuwe agenda voor wereldwijde duurzame ontwikkelingsdoelen een belangrijke ontwikkeling. “Willen we iets voor onze kinderen en kleinkinderen achterlaten, dan moeten we binnen de grenzen van de draagkracht van onze planeet blijven.” Overheden, zegt hij, betrekken duurzame ontwikkelingsdoelen inmiddels nadrukkelijker en in onderlinge samenhang in beleidsvoornemens. “Het is aan de landen zelf om te bepalen waar ze aan gaan werken. In Nederland doen wij het goed op een aantal subdoelen, zoals drinkwater, riolering en toiletten. Schone lucht voor iedereen is hier wel een probleem. Daar móet de Nederlandse overheid mee aan de slag. Het RIVM probeert vooral de voortgang van deze maatschappelijke doelen te monitoren aan de hand van meetbare indicatoren en rekenmodellen. Door, bijvoorbeeld, het effect op de luchtkwaliteit door te rekenen van de verhoging van de maximum-snelheid naar 130 km per uur.”
Wiebe Bijker vertelt dat de route ‘Sustainable Development Goals voor inclusieve mondiale ontwikkeling’ in de Nationale Wetenschapsagenda een lange geschiedenis kent. “NWO WOTRO financiert al vijftig jaar onderzoek dat de ontwikkeling van niet-westerse landen ondersteunt. Dat vereist een integrale benadering van ecologische, sociale en economische aspecten.” Daarnaast verwacht hij dat nieuwe duurzame ontwikkelingsroutes uit de Nationale Wetenschapsagenda de onderzoeksagenda’s NWO-breed sterker gaan bepalen.
In de beleidsondersteunende rol die het RIVM speelt, primair in Nederland, kan het zinvol zijn ook duurzame ontwikkelingsdoelen in de derde wereld daarbij in het achterhoofd te houden, meent Bijker. “Het RIVM beschikt over veel expertise op gebieden als gezonde leefomgeving, circulaire economie, sanitaire voorzieningen en infectieziekten. In veel derdewereldlanden is daar schreeuwende behoefte aan. Andersom gebeurt ook dáár van alles. Zelf heb ik onlangs een project in India afgerond. In India leidt het afbranden van gewasresten na de rijstteelt tot veel milieuschade. Bekeken is of rijstboeren de resten kunnen winnen voor de productie van biogas. In samenwerking tussen diverse wetenschappers, praktijkmensen en boeren zijn oplossingen en ideeën bedacht die ook relevant kunnen zijn voor het werk dat het RIVM op verschillende terreinen doet, zoals voedselproductie en milieu. Problemen, oplossingen, wetenschappelijke kennis – ze zijn niet meer lokaal, we kunnen veel baat hebben bij samenwerking en uitwisseling.”
Wiebe Bijker zou daarnaast inzetten op onderzoek en innovatie vanuit maatschappelijke doelstellingen. “Het RIVM noemt de doelstelling ‘einde aan de honger’. Er is een vrij groot programma van NWO WOTRO naar duurzame voedselproductie wat daar bij zou kunnen aansluiten. Ook bij de doelen over ‘goede gezondheid en welzijn’en ‘water en sanitaire voorzieningen’ is samenwerking met Afrikaanse, Zuid-Amerikaanse en Aziatische landen voorstelbaar.”
Dit laatste is al realiteit in het Collaborating Centre Risk Assessment of Pathogens in Food and Water dat het RIVM coördineert, met onder meer projecten in Mozambique en Ethiopië. Lees het artikel hierover in dit magazine.
Hoe maakt het Europees Parlement werk van de duurzame ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties? Europarlementariër Bas Eickhout (Groenen/Vrije Europese Alliantie) legt uit wat hij doet voor klimaat en duurzame energie.
Het Europees Parlement heeft net wetgeving vastgelegd voor de handel in CO2-emissierechten - de Europese sleutel om de CO2-uitstoot met 40 procent te verlagen in 2030 - maar Europarlementariër Bas Eickhout springt nog geen gat in de lucht. 2018 is een belangrijk jaar voor hem. Hij wil coalities smeden om de Europese Unie scherper aan de wind te laten varen met klimaat- en energiebeleid: de lat voor CO2-reductie moet hoger en de EU-lidstaten moeten meer werk maken van duurzame-energieproductie.
Elk EU-lid heeft van Europa een doel gekregen voor 2020, voor Nederland is dat 14 procent. Eickhout: "Dankzij het energieakkoord, dat toewerkt naar die 14 procent, krijgt duurzame energie eindelijk tempo in Nederland. Met name de prijsdaling van wind op zee maakt dat Nederland stappen kan maken. Maar de Nederlandse regering wil dat Europa na 2020 geen nationale doelen oplegt. Daar ben ik het niet mee eens. Dat is een strijdpunt dat dit jaar in Europa uitgevochten wordt: gaan wij doelen opleggen aan landen?"
Het Europees Parlement heeft besloten dat het aandeel duurzame energie in 2030 niet 27 maar 35 procent moet zijn. Liggen we daarmee voldoende op koers?
"Ja. Alleen, dit is de wens van het parlement, de lidstaten zetten nog in op 27 procent. Wij moeten dus nu met de lidstaten onderhandelen: hoeveel procent duurzame energie gaat Europa opwekken in 2030? Dat debat moet dit jaar worden beslecht."
"Bij duurzaamheid van onze oceanen, biodiversiteit, steden en consumptiepatronen is behoefte aan goede indicatoren en instrumenten. Daar kan het RIVM aan bijdragen."
Hoe gaat dat debat verlopen?
"Het enige land dat heeft toegezegd is Zweden. De Duitsers en Denen staan open voor duurzame-energiedoelen per land. De Britten en Oost-Europa zitten daar niet op te wachten. Het wordt heel belangrijk wat Frankrijk, dat daarin onduidelijk is, gaat doen. Als er een Frans-Duitse as komt voor duurzame energie, dan hebben we als parlement de kans om de raad meer onze kant op te krijgen."
Op de VN-klimaattop eind dit jaar in Polen moeten alle landen laten zien wat ze beloven om de afspraken uit het klimaatakkoord van Parijs te halen. Volgens Eickhout is het zo klaar als een klontje dat de huidige beloftes niet volstaan. De vraag is nu of landen zich gaan vastleggen om meer te doen. "Interessant is dat Nederland in de voorhoede zit: het regeerakkoord stelt dat Nederland naar min 55 procent CO2-uitstoot moet. Daar ben ik heel blij mee, maar we hebben meer landen nodig die dat zeggen."
Aan welke knoppen kun je draaien om dat wel te bereiken?
"We (de Europese fractie van de Groenen, red.) hebben ministers in Luxemburg en Zweden. Die landen zullen zich aansluiten bij Nederland. De sleutel ligt ook hier bij Frankrijk, omdat Frankrijk redelijk ambitieus is geworden de laatste tijd. Dat spel van politieke druk genereren, een brede coalitie vormen en de commissie onder druk zetten, gaat dit jaar spelen."
En hoe moet die 55 procent reductie bereikt worden?
"Dat is de vraag. De Nederlandse plannen leunen zwaar op CO2-opslag en het is nog steeds onduidelijk wanneer de kolencentrales dichtgaan in Nederland. Wil je écht stappen zetten, dan moet je van de kolen af." Het emissiehandelssysteem werkt nu nog onvoldoende, omdat de CO2-rechten niet schaars genoeg zijn om te zorgen voor een hoge prijs. Dat komt, stelt Eickhout, omdat de lat niet hoog genoeg ligt. Nederland kan volgens hem met een aantal landen een EU-kopgroep vormen, die zichzelf een minimum CO2-prijs oplegt.
Welke rol zie je weggelegd voor het RIVM als het gaat over de duurzame ontwikkelingsdoelen?
"Klimaat en energie lopen eigenlijk wel: de indicatoren kennen we, de instrumenten ook, alleen zijn ze politiek moeilijk. Dat is mijn vak. Bij andere duurzame ontwikkelingsdoelen is het nog zoeken naar concrete doelstellingen en hoe we die dan meten. Dat gaat over de duurzaamheid van onze oceanen, biodiversiteit, steden en consumptiepatronen. Daar is behoefte aan goede indicatoren en instrumenten die daar naartoe werken. Daar kan het RIVM wél toevoegen aan het debat."
In Utrecht werken Hetty Linden (bouwer stedelijke allianties), Rita van der Meulen (senior adviseur gezonde leefomgeving) en Frederik Leenders (verbindend inspirator) aan een gezonde leefomgeving. Zij vertellen over de vlucht die gezondheid in Utrecht heeft genomen, tot welke resultaten dit heeft geleid en wat zij van het RIVM verwachten.
Rita van der Meulen stelt dat de gezondheidsaanpak in Utrecht zo goed werkt, omdat iedereen betrokken is vanuit alle domeinen. “Gezondheid zit in het DNA van Utrecht,” zegt ze. “Vandaar dat Utrecht haar gezondheidsbeleid zo breed kan insteken. Zo’n 24 à 25 procent van de mensen werkt in de gezondheidseconomie van de stad. Eigenlijk is de hele stad verenigd in dit thema.” Die brede aanpak werpt in Utrecht zijn vruchten af. Zo wordt in de Merwedekanaalzone hard gewerkt aan de invulling van gezonde verstedelijking. Inwoners die vroeg worden betrokken, meebeslissen, succesvolle stadstuinen, sportieve hotspots, creatieve broedplekken en een netwerk van fiets- en wandelroutes.
In de Utrechtse gezondheidsvisie staat de mens centraal. Linden: “Gezien worden, mee kunnen doen, in verbinding staan met andere mensen en je goed voelen, zijn ook gezondheidsaspecten. Mensen een reden geven om hun bed uit te komen, echt naar ze luisteren, dat hoort er ook bij.”
“Het RIVM stelt zich op als partner in ons streven naar een gezonde stad,” zegt Linden. “Wij kunnen niet zonder zo’n club. Wij kunnen wel denken dat iets werkt en dat verkondigen, maar het RIVM kan onderzoeken en aantonen waarom of hoe iets wel of niet werkt. Kennis geeft vertrouwen, zeker van een gerenommeerd instituut als het RIVM. Van het RIVM zijn Els van Schie en directeur-generaal André van der Zande altijd aanwezig op strategische bijeenkomsten. Die zichtbare ondersteuning helpt ons om dingen voor elkaar te krijgen.” Van der Meulen: “Blijf vooral bij je rol als gedegen en bekwame organisatie, daardoor zijn jullie een ankerpunt.”
"Het RIVM stelt zich op als partner in ons streven naar een gezonde stad"
Zij zien ook een agenderende rol voor het RIVM. Linden: “Midden in de maatschappij zou je als RIVM heel goed kunnen invullen door gezondheidsthema’s stevig te agenderen. Het RIVM kan vanuit zijn statuur prima bijdragen aan een gezonder Nederland.” Daarbij denken zij ook aan een integrale aanpak. Klimaatmaatregelen en een gezonde leefomgeving gaan vaak samen. “Er ligt volgens mij een taak voor het RIVM om meervoudige verkenningen te doen naar de effectieve aanpak hiervan,” aldus Linden. Leenders vult aan: “Het RIVM zou de lokale en regionale overheden inzicht kunnen geven over de brede maatschappelijke winst als gezondheid vooropgesteld wordt. Bijvoorbeeld door scenario’s op te stellen over wat een autovrije binnenstad oplevert aan milieuwinst, of hoeveel groen nodig is om de hitte in een stad te reduceren.”
“Als je meedoet zie je veel beter wat wel en niet werkt”
Els van Schie, sectordirecteur Milieu en Veiligheid van het RIVM:
“Utrecht is een voorbeeld van een gemeente waarin gezondheid als vertrekpunt wordt genomen en niet als sluitpost. Daar mogen ze trots op zijn. En ook dat er in Utrecht samen wordt gewerkt tussen verschillende onderdelen. Ik weet hoe moeilijk dat is, ook bij het RIVM kennen we eilandjes. Maar juist door de concrete complexe vraagstukken in de stad worden we beter in een integrale benadering.
Projecten als die van Utrecht stimuleren het RIVM ook om gezondheid in de leefomgeving breed te agenderen. Als kennisinstituut denken wij graag mee over de inrichting van een gezonde leefomgeving. Wij zien zeker kansen om deze kennis ook vaker praktischer in te zetten. Bijvoorbeeld om te toetsen of bij inrichtingsplannen de risico’s goed zijn afgewogen en de gezondheidskansen optimaal benut zijn. Wij zouden in dat toegepaste facet graag willen groeien, want pas als je meedoet zie je knelpunten veel beter en zie je wat wel en niet werkt.
Het RIVM werkt vooral in opdracht van de diverse departementen. Als zij ons vragen een aantal richtlijnen of instrumenten te ontwikkelen die betrekking hebben op gezondheid in de leefomgeving, dan zullen we dat graag doen. Het zou heel aantrekkelijk zijn om onze brede kennis hiervoor in te zetten. We zijn onafhankelijk als kennisinstituut; in hoe we onderzoek doen en wat eruit komt, maar niet in waarnaar we onderzoek doen. Waar ik nu allereerst op zou willen insteken, is dat we vaker signalen gaan afgeven. Het is nog wel een puzzel, hoe, wanneer en aan wie we ongevraagd signalen afgeven.”